Persoonlijke instellingen

Wet van Posthumus

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark

Nog steeds doet in onderwijskringen de ‘wet van Posthumus’ opgeld, genoemd naar prof.dr. K. Posthumus , de tweede rector magnificus van de THE. Posthumus doet in de jaren twintig en dertig in Leiden en Bandung ervaring op als leraar scheikunde. In 1940 publiceert hij in De Gids een artikel over een bekend verschijnsel in onderwijsland. Bij het beoordelen van prestaties van groepen leerlingen en studenten is in Nederland de traditie ingesleten dat vijfentwintig procent onvoldoende, vijftig procent nét voldoende en vijfentwintig procent goed scoort. Of in de woorden van Posthumus: “De gebruikelijke beoordeling van leerlingen geschiedt langs onredelijke, onstandvastige, zij het enigszins gemeenschappelijke maatstaven. In ieder schooljaar wordt in iedere klasse opnieuw een vierde gedeelte der leerlingen teruggewezen. Deze toestand schijnt reeds langer dan een halve eeuw te bestaan. De verklaring dat één vierde niet voldoet aan de algemene, normale eisen is niet de natuurwet die uit de ervaring is geput, maar een besluit dat op de ervaring wordt toegepast. Zij is niet de uitkomst van ene schifting, maar de opzet. De ‘uitkomsten’ van het onderwijs zijn niet het gevolg van een onderzoek met vastgestelde maatstaven. Zij zijn het gevolg van een gezamenlijk voornemen der onderzoekers. De besluiten ‘één vierde gedeelte is ongeschikt’, ‘de helft is middelmatig’ en ‘één vierde gedeelte is goed’ zijn willekeurig.”

Bijbelse stijl

Exameneisen stellen zich zo in, dat gelet op de voor onderwijsprogramma’s beschikbare tijd, middelmatige prestaties met een voldoende worden beoordeeld. Posthumus merkt later op dat hij zelf nooit het woord ‘wet’ heeft gebruikt en dat hij het ook niet als een voorschrijvende, maar als een beschrijvende wet zou willen zien. Hij heeft het dan ook nooit zo bedoeld dat hij voorschrijft om vaste percentages onvoldoendes te geven. Drs. Th. Hoogbergen, destijds rector van het Peelland College in Deurne, herinnert zich dat de Eindhovense hoogleraar in 1961 op zijn school een voordracht kwam geven over cijfers, schoolrendement en selectie. ”Ik was geweldig onder de indruk: bewondering en verbijstering beide. Bewondering voor de aard van zijn betoog, zijn bijbelse stijl en zijn indrukwekkend voorkomen; verbijstering door de ontnuchterende feiten, zijn milde skepsis en het fatalisme van de naar hem genoemde wetmatigheid van de jaarlijks terugkerende 25 % afgewezenen.” Andere docenten interpreteren het woord ‘wet’ wel degelijk als voorschrift. Wanneer in 1967 in een krant te lezen valt dat het onderwijs sinds een jaar of twintig ‘behept’ is met de zogenaamde wet van Posthumus, reageert deze zelf met milde verbazing: “Een dergelijke uitspraak wijst op een misverstand; ik zou haar in alle bescheidenheid willen vergelijken met de uitroep van iemand die, na het vallen en breken van een kostbaar glas, het betreurt dat Newton de zwaartekracht heeft uitgevonden.”