Persoonlijke instellingen

Werktijden

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark

Met ingang van 20 september 1957 gaat de THE aan het werk. Er is een duidelijke tweedeling: het bedienend en technisch personeel krijgt een werkweek van 44 1/2 uur, waarbij er ook op de zaterdagochtenden gewerkt dient te worden. Het wetenschappelijk, administratief en hoger technisch personeel heeft een weektaak van 41 1/2 uur. Hoogleraren en lectoren zijn niet gebonden aan een werkschema tussen 8.30 en 17.00 uur. Het verschil tussen de twee categorieën is in Delft op papier nog groter; daar worden werknemers uit de eerste groep geacht 47 uur te werken, terwijl de wetenschappelijke staf voor 40 1/4 uur staat ingeboekt.

Vrije zaterdag

DAF en Philips hadden de zaterdag al vrij gegeven en met ingang van 1 juli 1962 gaat ook de overheid voor het gehele rijkspersoneel over tot de vijfdaagse werkweek. Aan de THE wordt de zaterdagochtend door een groep werknemers in dat jaar symbolisch ten grave gedragen. Op 1 januari 1974 wordt de werkweek verkort tot 41 1/4 uur. Pas op 1 april 1975 wordt de veertigurige werkweek een feit. Dwars door rangen, schalen en standen loopt het besef dat men in dienst van een organisatie op afgesproken tijden aanwezig is. Voor de een kan die aanwezigheid niet vaak genoeg zijn. Sommige hoogleraren van de faculteit Scheikundige Technologie bijvoorbeeld zijn in de jaren negentig vaak op zaterdag in hun laboratorium of werkkamer te vinden. Dan worden ze niet gestoord door bestuurlijke taken of telefoontjes. Promovendi en afstudeerders zijn ook vaak op voor de goegemeente onorthodoxe tijden aan het werk. Buitenlandse gastonderzoekers en aio’s zijn in hun eigen land gewend om tot diep in de nacht door te werken en vinden het maar lastig dat dit in Nederland op veel plekken niet zomaar kan. Voor hen moeten dan speciale toegangsmaatregelen getroffen worden. Tot ver in de jaren negentig was dit in het Hoofdgebouw geen probleem, omdat dit gebouw vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week toegankelijk was. De dag en nacht aanwezige portiers hielden een oogje in het zeil.

Aanwezigheid

Wie is waar en wanneer aan het werk? In 1964 stelt prof.dr. P.C. Veenstra van de afdeling der Werktuigbouwkunde voor om voortaan bij de portier een lijst met namen neer te leggen, waarop werknemers bij binnenkomst en vertrek een paraaf kunnen zetten. Dat brengt een discussie op gang over de verschillende culturen binnen de THE. Onderzoekers zijn vaak thuis of op andere plekken aan het werk, en verrichten hun werk ook wel eens op ongebruikelijke uren. De werkzaamheden van het administratief, bedienend en technisch personeel vallen meer binnen wat in de samenleving geldt als ‘werkuren’. Maar: ‘Het stellen van concrete eisen aan een bepaalde groep personeelsleden en het min of meer vrijlaten van anderen voor wat betreft het aanhouden van werktijden kan leiden tot spanningen’, vindt het bestuur van het stafconvent (waarin vertegenwoordigers van alle afdelingen vertegenwoordigd zijn) in 1965.

Bandrecorders

In 1965 verschijnen er presentielijsten bij elke dienst of (onder)afdeling. Er wordt een op het eerste gezicht tijdrovende nieuwe procedure voorgesteld: in- en uitgaan van de personeelsleden wordt gekanaliseerd langs de portiersloges in het Hoofdgebouw, de W-Hal, E-Hoog, T-Hoog en het Paviljoen. De personeelsleden melden hun naam en afdeling bij de portier. De THE zou de THE niet zijn als er niet een stevige technology push in de procedure wordt ingebakken. De portier moet volgens het voorstel de melding namelijk overbrengen op een bandrecorder, die in de loop van de dag afluisteren en vervolgens een dagrapport opstellen voor de dienst Personeelszaken (PZ). PZ zorgt voor een maandrapport ten behoeve van de eenheden. Over alles is nagedacht: “Na enige oefening zullen de portiers snel kunnen werken. Zij verdelen het uur in tien perioden van zes minuten: 8.00-8.06 = acht nul, 8.07-8.12 =acht één, enzovoorts. Om acht uur spreken ze ‘acht nul’ in en kunnen vervolgens de namen van alle passerenden achter elkaar opnemen totdat het ‘acht een’ is geworden.”

Reacties afdelingen

Het plan wordt ter commentaar voorgelegd aan de (onder)afdelingen. Wiskunde en Scheikundige Technologie reageren nogal lauw. Natuurlijk, er moet een vorm van registratie komen, maar het wetenschappelijk corps moet de vrijheid houden om op ongebruikelijke tijden te werken. En stel je voor dat resultaten van de registratie in verkeerde handen komen. Elektrotechniek reageert vrij pragmatisch en laat weten dat men er niet van overtuigd is dat het zo slecht gesteld is met de aanwezigheid van haar personeel vergeleken met bijvoorbeeld het Philips Natuurkundig Laboratorium of het Dr. Neherlaboratorium van de PTT in Leidschendam. Sterker nog: vergeleken met andere universiteiten, zo is de ervaring, worden de officiële werktijden aan de THE in het algemeen goed aangehouden. De filosofen van de onderafdeling Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen zijn er eens goed voor gaan zitten. Zij werpen in hun reactie een groot aantal vragen op. Is tijdscontrole in het bedrijfsleven wel een normaal verschijnsel? En hoe doet men het bij buitenlandse universiteiten? Kan er geen enquête gehouden worden? “De onderafdeling meent namelijk te weten dat een systeem van gedecentraliseerde tijdscontrole nergens ter wereld voorkomt.” Werkt gedecentraliseerde controle niet frustrerend omdat ze denigrerend is? De afdeling der Werktuigbouwkunde tenslotte reageert zonder al te veel franje: men is tegen.

Steekproeven

We schrijven intussen 1967 wanneer het onderwerp weer de kop opsteekt. Een uniforme regeling is er nog steeds niet. Besloten wordt om een aantal steekproeven uit te voeren. De resultaten zijn niet verrassend. Bij de afdeling der Elektrotechniek blijkt op een willekeurige dag ongeveer de helft van de werknemers vóór 8.30 uur binnen te zijn en meer dan de helft verlaat het pand ná 17.45 uur. De steekproeven worden in allerlei diagrammen uitgewerkt. Na deze steekproeven zwijgen de THEdossiers tot 1973 over het onderwerp tijdregistratie. In dat jaar voert de Rekenkamer onder universiteiten en hogescholen een onderzoek uit naar aanwezigheidsregistratie (inclusief dienstreizen, ziekte en verlof). De conclusie voor de THE luidt: het grootste deel van de betrokken ambtenaren was aanwezig, de redenen voor afwezigheid waren in bijna alle gevallen bekend, maar wel viel het de Rekenkamer op dat er groot aantal verschillende registratieprocedures werd gehanteerd. Niets aan de hand dus. Maar de PvdApoliticus dr. G. Klein, staatssecretaris voor het Hoger- en Wetenschappelijk Onderwijs, is ontstemd over de twintig procent onverklaarbaar afwezigen bij de andere universiteiten. Gelijke monniken, gelijke kappen en zo wordt er in 1974 van rijkswege verordonneerd dat men een aan- en afwezigheidonderzoek moet houden. Het College van Bestuur van de THE laat aan de staatsecretaris weten mee te werken. Maar de bestuurders voegen er aan toe ‘sommige noodzakelijke vormen van aanwezigheidsregistratie niet als controlemiddel te beschouwen, maar als hulpmiddel om verantwoording af te leggen.’

Thuiswerken

Het onderwerp blijft de gemoederen nog jaren bezighouden. TH Berichten interviewt mr. J.A. van Eerde, secretaris van de Hogeschool, die zich uitspreekt over het verplicht aanwezig zijn van de wetenschappelijke staf op de werkplek tijdens de officiële werkuren: ”Er zijn nu eenmaal mensen die erg goed ’s avonds en ’s nachts kunnen werken, en daar kun je niet van verlangen dat ze ’s morgens om negen uur aanwezig zijn.” Deze observatie schiet de directeurbeheer van de afdeling der Bedrijfskunde in het verkeerde keelgat: hij heeft juist getracht om orde op zaken te stellen en voelt zich nu bij dat streven ernstig onderuitgehaald. In september 1982 wordt voor korte tijd een weekregistratiesysteem ingevoerd. Vier hoogleraren van de afdeling Scheikundige Technologie halen de krant wanneer directeurbeheer ing. A.A.G. (Adriaan) van Mierlo hen dreigt met schorsing wanneer ze de lijsten niet invullen. Het CvB ontvangt een groot aantal reacties van hoogleraren en andere onderzoekers die registratie als een motie van wantrouwen beschouwen. En men gaat over tot de orde van de dag.