Persoonlijke instellingen

Steenkamp P.A.J.M.

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark
Titel: Prof.dr. Piet Steenkamp (3e v.l.) zit de vergadering voor van de Voorlopige Hogeschoolraad Jaar: 1969 Foto: Archief TUE

De econoom prof.dr. P.A.J.M. (Piet) Steenkamp (1925-2016) werd in 1960 benoemd tot buitengewoon hoogleraar sociaal recht aan de afdeling der Algemene Wetenschappen van de THE. In 1966 volgde zijn benoeming tot gewoon hoogleraar sociaal recht en sociale geschiedenis. In de roerige overgangstijd tussen de jaren zestig en zeventig was Steenkamp intensief betrokken bij de voorbereidingen voor de Hogeschoolraad, een landelijke primeur voor de THE. Later genoot hij bekendheid als mede-oprichter van het Christen- Democratisch Appèl (CDA), de partij die in oktober 1980 definitief ontstond uit een fusie van de Katholieke Volkspartij, de Anti-Revolutionaire Partij en de Christelijk-Historische Unie, nadat in 1973 al een federatie van deze drie partijen was opgericht.

Liefde voor het collegegeven


Steenkamp, de aartsvader van het CDA, was dertig jaar lang hoogleraar sociaalmaatschappelijke vakken aan de TU/e. Hij was een groot pleitbezorger van het belang van deze vakken voor alle technische studenten. “Ik heb met vreugde aan de Universiteit gewerkt”, vertelt hij in 2005 in zijn ruime Eindhovense appartement. “Ik heb er zelfs dingen voor opgegeven.” Steenkamp studeerde economie aan de Katholieke Hogeschool Tilburg, waar hij ook promoveerde. In 1960 was hij directeur van een vleeswarenbedrijf in Uithoorn, toen de Technische Hogeschool Eindhoven hem vroeg om buitengewoon hoogleraar sociaal recht te worden. “De fabriek vond het goed dat ik één dag in de week in Eindhoven ging werken”, vertelt hij. “Ik merkte dat ik buitengewoon graag colleges gaf. In de loop van de jaren werd het vak steeds belangrijker. In 1966 vond de THE het noodzakelijk dat er een gewoon hoogleraar voor kwam. Maar dan moest ik mijn zakenloopbaan opgeven en het familiebedrijf verlaten. Mijn ouders wisten dat ik graag doceerde, dus stemden ze ermee in.” In augustus 1966 verhuisde Steenkamp naar Eindhoven. “Ik was gegrepen door de filosofie van de THE, anders dan die van de TH Delft, om álle technische studenten een stukje filosofie en maatschappijwetenschappen mee te geven tijdens de studie. Dat was een uitdaging waar ik graag aan wilde meewerken. Nou, ik heb het geweten. Het heeft nogal wat wrijving opgeleverd. Tijdens mijn hele loopbaan speelde de discussie of het wel nodig was alle studenten maatschappelijke kennis bij te brengen. De krant lezen was toch genoeg voor ze?”

Zomercommissie


In 1969 was Nederland in de ban van studentenopstanden. Het Maagdenhuis in Amsterdam en ook de Katholieke Hogeschool Tilburg werden bezet. “De leiding was buiten de deur gezet, de hele instelling lag lam. Ook in Eindhoven was er onrust, hoewel er niet echt een opstand is geweest. Dat hebben we voorkomen door onze Zomercommissie van medewerkers en studenten. Onder mijn leiding kwam de commissie bij elkaar in het retraitehuis van de paters jezuïeten in Heeze. We hebben er maar liefst veertig dagen vergaderd over allerlei vormen van inspraak. Ook burgemeester Witte van Eindhoven deed mee, als president-curator van de THE. En rector magnificus professor Van Trier van de afdeling der Elektrotechniek, een wijze man die wetenschappelijke kennis koppelde aan gevoel voor bestuur.” Het ging er fel aan toe, vertelt Steenkamp met glinsterende ogen. “We dachten dat het nooit zou lukken. Maar ik ben van nature een bemiddelaar. Aan het einde kwamen we met een eensgezind rapport over inspraak voor alle geledingen van de Hogeschool. Zo hadden we afgesproken dat kritiek op de vorm van colleges mocht, maar dat het wetenschappelijk personeel het wetenschappelijk gehalte zou bewaken.” Het rapport van de Zomercommissie heeft grote invloed gehad op de THE. Het mondde uit in de oprichting van de voorlopige Hogeschoolraad, de VHR, in 1969, waarmee de THE landelijk voorop liep. Steenkamp was er de eerste voorzitter van. Maar hij trok zich na een paar maanden terug toen de VHR besloot niet mee te beslissen over het beleid van de Hogeschool. “De sfeer was niet prettig”, herinnert Steenkamp zich. “Er zijn daarna nog vaak conflicten geweest tussen de Raad en de Hogeschool.” Steenkamp is vrijwel onafgebroken decaan geweest van de onderafdeling der Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Maar vooral het geven van college deed hij met veel plezier. “Ik probeerde iedere week een aanvulling op de colleges te geven. Ook las ik veel buitenlandse literatuur, want ik wilde aan de studenten leren hoe het eraan toegaat in andere landen, zeker op weg naar de Europese eenwording.” De studenten waardeerden zijn colleges en vonden ze spannend. In de jaarlijkse onderwijsevaluaties scoorde hij altijd hoog. Voor het eerste college nodigde hij vaak politici uit, waaronder Van Agt en Kok. Half politiek Den Haag heeft volgens zijn zeggen bij hem voor het bord gestaan.

Glazen huis


De combinatie van wetenschap met politiek heeft er bij Steenkamp altijd ingezeten. Als student was hij voorzitter van de christen-democratische fractie in het landelijke jeugdparlement. Van 1965 tot 1999 was hij lid van de Eerste Kamer, waarvan acht jaar als voorzitter. Twee keer was hij informateur voor een kabinet, in 1971 en in 1982. En in de jaren zeventig bracht hij de christelijke partijen KVP, CHU en ARP bij elkaar en gaf hij leiding aan de oprichting van het CDA. Toen het CDA in 1980 een feit was geworden, trad Steenkamp af als voorzitter. “Tot die tijd was ik parttime voorzitter geweest, omdat de Hogeschool voor mij altijd voor ging. Maar in 1980 wilde het CDA een fulltime voorzitter om de drie partijen met hun organisaties in elkaar te schuiven. Ik heb toen gekozen voor de THE, hoezeer het me ook aan mijn hart ging. Tot aan mijn pensioen ben ik hier gebleven.” Voor zijn gevoel moest hij altijd heel voorzichtig zijn om geen politieke voorkeur uit te spreken. “Soms voelde dat als een glazen huis”, herinnert hij zich. “Ik was de enige hoogleraar van wie iedereen de politieke kleur wist. Maar ik heb nooit een klacht gehad dat ik te partijdig college gaf. Wel vroegen ze me soms of ik de dingen niet door elkaar haalde. Ik gaf eens een college over de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw. Ik had een schets gegeven van de grote betekenis van Karl Marx. In de koffiepauze kwam er een student op mij af: ‘Professor, ik dacht dat u katholiek was!’ ‘Ben ik ook’, antwoordde ik, ‘het volgende uur zal ik het over de katholieken en de protestanten hebben.” Steenkamp vond het verschrikkelijk om met pensioen te gaan. In 1989 bood hij de Universiteit aan om gratis college te blijven geven. “Ter Heege, voorzitter van het College van Bestuur, heeft mijn verzoek afgewezen. ‘Als we dat doen’, zei hij, ‘scheppen we een precedent.’ Dan willen anderen dat ook, terwijl de Universiteit die mensen misschien liever kwijt wil. Ik begreep hem heel goed, maar jammer was het wel.” Inmiddels (2006, red.) is Steenkamp de tachtig gepasseerd. Maar hij leest nog iedere dag zeven kranten, waaronder twee Duitse, en de International Herald Tribune. “Dat zijn de fijnste uurtjes van de dag”, zegt hij glunderend. Na afloop van het gesprek voelt hij zich nog opvallend fit. “Dat komt omdat dit onderwerp me interesseert. Het is mijn leven geweest. Daarompraat ik er met zoveel liefde over.”