Persoonlijke instellingen

Ros P.

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark

Dr.ir. P. (Piet) Ros (*1939) studeerde van 1957 tot 1962 scheikundige technologie en was in 1964 de eerste promovendus uit eigen kweek die aan de THE de doctorstitel behaalde. Hij promoveerde bij prof.dr. G.C.A. Schuit. Na als onderzoeker een tijd lang in de Verenigde Staten gewerkt te hebben, trad hij in dienst van Shell. In 1968 werd hij benoemd tot hoogleraar theoretische scheikunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam en in 1980 trad hij aan als fulltime voorzitter van het Academisch Ziekenhuis van de VU. Ros kreeg in 1997 weer met zijn oude universiteit te maken toen hij benoemd werd tot lid van de Raad van Toezicht van de TU/e. Bij zijn afscheid in 2004 ontving hij de erepenning van de Universiteit. In 2006 werd Ros adinterimlid van de Raad van Bestuur van het Radboudziekenhuis in Nijmegen.

Inhoud

Net pak


Een jaar had de kersverse Technische Hogeschool Eindhoven nodig om de komst van de eerste studenten voor te bereiden. In 1957 stroomden zo’n tweehonderd jongelui de instelling binnen, verdeeld over de drie opleidingen: elektrotechniek, werktuigbouwkunde en scheikundige technologie. Ros was een van hen. “Ik wilde altijd al een natuurwetenschappelijke studie gaan doen”, vertelt hij in 2006. “Het had ook Delft kunnen worden. Vanuit Raamsdonksveer, waar ik toen woonde, maakte dat in afstand niet uit. Maar ik koos voor Eindhoven omdat het nieuw was. De pionierssfeer trok me aan. En aangezien hier nog geen studie natuurkunde was, werd het scheikunde.” De aankomst in de nieuwe Hogeschool was vreemd. “Er liepen nog geen ouderejaarsstudenten rond om ons wegwijs te maken. Maar de hoogleraren en de staf ontvingen ons met open armen. Onze collegekaart kregen we persoonlijk uitgereikt door rector magnificus Dorgelo, om de beurt op zijn kamer. De wiskundecolleges werden gegeven aan alle tweehonderd studenten tegelijk. We moesten altijd in net pak op college verschijnen, met wit overhemd. Als je geen stropdas omhad, werd je eruit gegooid. Bij mondelinge tentamens was een donkerblauw pak standaard. Dat heeft nog tot de jaren zeventig geduurd.” Aan de THE was een nieuw studieprogramma opgezet. “Er waren ervaren docenten aangetrokken, nogal wat hoogleraren uit Indonesië bijvoorbeeld. De meeste hoogleraren kenden ons persoonlijk, zeker bij scheikunde. Tijdens de practica kwamen ze kijken hoe we het deden. Ze wilden weten of het goed uitpakte wat ze bedacht hadden. Niet dat de aanpak zo vernieuwend was. Het waren gewoon hoor- en werkcolleges, veel practica en tentamens. In de loop van de tijd werd het programma wat aangepast. Sommige delen van de studie waren heel pittig. Het was hard werken. We waren van maandag tot vrijdag van negen tot vijf onder de pannen. Ontspanning was er nauwelijks bij. Hoogstens één keer in de week naar de sociëteit van de vereniging.”

‘Kleine wis’


In het tweede jaar kwamen er een paar honderd studenten bij. “We waren inmiddels wat meer gesetteld”, vertelt Ros. “De eerste drie jaar hebben we in het Paviljoen gezeten. Hier zaten we allemaal bij elkaar, met één kleine kantine. Het was een prettige sfeer. Die eerste jaren zijn het Hoofdgebouw, de scheikundehallen en de W- en E-Hallen gebouwd. Na ons kandidaatsexamen konden we daar terecht.” Keuzevakken waren er nog niet zoveel. “Het enige waaruit we konden kiezen was ‘kleine wis’ of ‘grote wis’: scheikunde met een klein of groot wiskundepakket. Dat laatste heb ik gedaan. Na het kandidaatsexamen was er meer om tussen te kiezen. Soms schreven zich heel weinig studenten in voor een keuzevak. Ik heb een half jaar lang twee uur per week college gehad van prof. Peremans op zijn kamer, voor mij alleen! Hij draaide het hele college af, in plaats van mij te verwijzen naar een of ander boek.” In 1962 was Ros klaar. “Ik zat bij de eerste lichting van tien afstudeerders. Dat was een heel feest in de grote collegezaal, met een toespraak en veel belangstelling van hoogleraren en zelfs de pers. Vervolgens ben ik gebleven om te promoveren op een theoretisch onderwerp. Zonder experimenten, maar wel met de computer. De enige computer op de THE stond bij de onderafdeling der Wiskunde. Aangezien zij hem altijd nodig hadden, heb ik het meeste werk ’s avonds en ’s nachts moeten doen. Het ging allemaal traag. De invoering ging via een ponsband. Het duurde een half uur om de gegevens in te lezen. Maar het was een adequaat hulpmiddel.”

Titel: Friden elektronische rekenmachine, in jaren zestig in gebruik voor wiskunde-onderwijs aan de TU/e Jaar: 2011 Foto: Erik Geelen

Ongeremde wetenschap


Ros was in oktober 1964 niet de eerste promovendus aan de TH, maar wel de eerste uit eigen kweek. “Na mijn promotie kon ik op verschillende plekken terecht. Ik heb gekozen voor Shell Research. Bij bedrijven als Shell en Philips waren de laboratoria in die tijd veel beter dan op een universiteit. Ik heb eerst twee jaar een post-docaanstelling gehad aan het Massachusetts Institute of Technology in Cambridge in de Verenigde Staten. Dat was een van de bekendste technische universiteiten van de wereld. En een walhalla voor gebruikers van computers. Ik mocht de computer overigens niet zelf bedienen. Dat moesten medewerkers van MIT doen. Ik heb daar een mooie tijd gehad, tot 1966. Toen ben ik teruggegaan naar Shell.” In 1968 werd Ros op twee plaatsen gevraagd als hoogleraar theoretische scheikunde. “Ik heb voor de Vrije Universiteit Amsterdam gekozen, eerst parttime, in combinatie met het werk bij Shell Research, en na een jaar fulltime. Het was leuk om het vak eens van de andere kant te zien. Alle studenten gingen staan als ik binnenkwam. Dat heb ik meteen afgeschaft. Het bestaan als hoogleraar was leven als God in Frankrijk. Verantwoording afleggen hoefde niet, je kon onderzoeken wat je leuk vond. Als je wat nodig had, vroeg je het aan de directeur-beheerder. Zo heb ik een hele onderzoeksgroep opgezet. Het was ongeremde wetenschap.” Via verschillende bestuurlijke functies werd hij jaren later gevraagd om in het bestuur van het Academisch Ziekenhuis te gaan zitten. “Eerst als vrijetijdsfunctie, vanaf 1980 fulltime als voorzitter van het ziekenhuis. Dat was iets totaal anders dan de universiteit. Een enorme organisatie die dag en nacht doorging. En een ingewikkeld veld van onderzoek en volksgezondheid. Ik heb dit werk bijna twintig jaar met plezier gedaan, tot ik er in 1999 afscheid heb genomen.”

Draaibanken


Sindsdien heeft Ros vooral nog bestuurlijke taken en doet hij hier en daar wat advieswerk. “Alleen dingen die ik leuk vind”, voegt hij toe. “Zo heb ik twee periodes in de Raad van Toezicht van de TU/e gezeten. Dat was in 1997 een nieuw bestuursorgaan, een soort raad van commissarissen. Het was mooi om na zo lange tijd weer terug te komen op de TU/e, maar wel een beetje onwennig. Alles was veranderd. Zelfs het scheikundegebouw, dat net klaar was toen ik er wegging, is verbouwd voor een andere faculteit. Alleen de W-Hal herkende ik nog. Daar rook het nog hetzelfde, zo’n lucht van draaibanken.” De andere helft van zijn tijd gebruikt Ros momenteel voor zijn hobby, de computer. “Programmeren doe ik niet meer, maar ik schroef mijn computer nu zelf in elkaar. Daarnaast ben ik de steun en toeverlaat voor vrienden en bekenden als er iets mis is. Ook hou ik veel van klussen, met mijn handen werken. Ik heb een stuk aan ons huis gebouwd, inclusief elektriciteit, water, tegels. Je bent ingenieur of je bent het niet. En het mooie is: je ziet resultaat van je werk. Dit is de mooiste tijd van mijn leven, mooier nog dan de studententijd.”