Persoonlijke instellingen

Prenataal stadium

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark
Titel: Prof.ir. A.L.W. Seijffardt legt de eed af bij de benoemingsceremonie van de eerste hoogleraren aan de TH-Eindhoven Jaar: 1957 Foto: Archief TUE

‘Tussen droom en daad staan nota’s in de weg en planningen voor jaren.’ Deze variant op een dichtregel van Willem Elsschot gaat zeker op voor de ontstaansgeschiedenis van de TU/e. Techniekhistorici dr. W.H.P.M. van Hooff en prof.dr.ir. H.W. Lintsen schrijven in 1991 dat aan de oprichting van de Technische Hogeschool Eindhoven minstens tien commissies en meters rapporten vooraf zijn gegaan. Drs. A.H.M. Wijffels, de eerste secretaris van de Hogeschool, komt zelfs tot zestien commissies. Over de oprichting van de THE doen veel verhalen de ronde. Om er twee te noemen: ‘Het was een initiatief van Philips en DAF’ en ‘eigenlijk zou Frits Philips het liefst in Den Bosch een TH willen beginnen.’ Feit is dat de THE een zorgvuldig gepland en gewenst kind was, dat verwekt werd in een tijd van wederopbouw, doorbraakgedachte, optimisme en geloof in techniek. De vroedvrouwen (in dit geval allemaal van het mannelijk geslacht) deden er al lobbyend en adviserend echter een jaar of tien over voordat het kind ter wereld kwam. Wat hoogtepunten uit het nogal langdurige prenatale stadium.

Inhoud

Limburg en Noord-Brabant


Is er een tweede TH nodig in het land en zo ja, waar moet die dan komen? Deze vragen houden de bestuurlijke gemoederen tijdens de wederopbouw na de oorlog bezig. Eind 1946 buigt zich al een Limburgs-Brabants comité, met leden als ir. F.J. Philips en dr.ir. C.T.Groothoff (Staatsmijnen) over de problematiek. In 1947 wordt op verzoek van de minister van Economische Zaken een adviescommissie ingesteld, onder voorzitterschap van prof.dr. G. Holst, voormalig directeur van het Philips Natuurkundig Laboratorium en op dat moment curator van de TH Delft. Het eerbiedwaardige Koninklijk Instituut van Ingenieurs wenst zelf de zaak te onderzoeken en benoemt een andere Philipsman, prof.ir. F.M. Roeterink, tot voorzitter van een commissie. Daarmee komt er nog lang geen einde aan de vergaderdrift. Op 26 november 1947 ziet de Stichting Technisch Hoger Onderwijs in het Zuiden het licht, onder voorzitterschap van prof.dr. J.E. de Quay. Rond die tijd wordt ook de rest van het land wakker, maar Limburg en Noord-Brabant slaan snel de handen ineen en komen met een shortlist van vier potentiële vestigingsplaatsen: Maastricht, Den Bosch, Eindhoven en Weert. De procedure lijkt wel wat op die waarmee het Internationaal Olympisch Comité een stad voor de Spelen kiest. Iedere genomineerde mag een bidbook inleveren.

Weert


De vier kandidaten komen met indrukwekkende documenten waarin de industriële bedrijvigheid, de sociale en planologische infrastructuur en de culturele toppers in beeld worden gebracht. De steden met een eeuwenoude historie laten zich daarop voorstaan. Eindhoven speelt uiteraard de industriële kaart. Maar wat heeft het stadje Weert in ’s hemelsnaam te bieden? De Lichtstad presenteert de indrukwekkende fabrieken van de N.V. Philips, waar radio’s, filmprojectoren en röntgenapparatuur bij duizenden van de lopende band rollen. Weert kan haar industriële potentie slechts over het voetlicht brengen met aandoenlijke foto’s van een gehard stalen bakelietmatrijs voor zes tandenborstels en een serie gegraveerde koperen bonbonwalsen. Allemaal ontsproten aan het industriële vernuft van Unicum’s Bedrijven. Op cultureel gebied komt Weert ook niet veel verder dan een maandelijkse amateurtoneelvoorstelling in het parochiehuis en de vermelding dat de folklore er welig tiert. Het sterkste punt lijkt de geografische locatie, op de grens tussen Noord-Brabant en Limburg.

Eindhoven


Burgemeester mr. H.A.M.T. Kolfschoten van Eindhoven pakt de lobby professioneel aan. In 1947 brengt de gemeente Eindhoven een gedrukte versie uit van een redevoering van mr. E.D.M. Koning, oud-directeur Handels- en Industrie beleid van het ministerie van Economische Zaken, die de kandidatuur van Eindhoven een steuntje in de rug moet geven. De kern van zijn verhaal luidt: er moeten meer industrieel geörienteerde ingenieurs komen en bij voorkeur uit een omgeving die industrieel iets presteert. In een brief aan Jhr. ir. J. de Ranitz, die als adviseur van de Stichting Technisch Hoger Onderwijs in het Zuiden het selectieproces begeleidt, schrijft Kolfschoten in 1948: “Ik poog mij van elk misplaatst chauvinisme te ontdoen, wanneer ik op deze plaats mijn verwondering uitdruk over het feit, dat een gemeente, welke in een zo korte spanne tijds een zo hevig en zo ongewoon snel groeiproces heeft doorgemaakt - een bevolkingstoename in een tijdvak van ruim 25 jaar met tweehonderd procent - blijkbaar heeft kans gezien zich op schier elk gebied gezond aan te passen en harmonisch te ontwikkelen.” Over die Eindhovense bevolking meldt de zelfstudie niets dan goeds: “Van een exclusieve groep, die de stad als de hare beschouwt, is geen sprake. De Eindhovense bevolking waardeert de vreemdeling slechts naar zijn prestaties. Een hoog moreel peil zowel als een grote gastvrijheid tegenover de immigranten is hiervan het gevolg.” Bovendien ligt de stad als een ‘bijenkorf met druk gegons temidden van een rustige en rustieke omgeving.’ Maar de belangrijkste troef, naast het feit dat Philips in de stad gevestigd is, is de mogelijkheid die Eindhoven aanbiedt om de TH dicht bij het centrum en het NS-station op een maagdelijk terrein te vestigen. Wat de huisvesting betreft: de stadsplanologen denken er serieus over om een speciale professorenwijk in het noorden van de stad uit de grond te stampen.

Eindhovensche Golf


In 1950 hakt het bestuur van de Stichting Technisch Hoger Onderwijs in het Zuiden op het terrein van de Eindhovensche Golf (ooit opgericht door Anton Philips) de knoop door. Eindhoven wordt de kandidaat voor Noord-Brabant en Limburg. Ook Frits Philips confirmeert zich aan dit besluit, hoewel hij er in latere interviews blijk van geeft aanvankelijk meer gevoeld te hebben voor ’s-Hertogenbosch, vanwege de grotere culturele uitstraling van de Brabantse hoofdstad. Het jaar daarop scheidt de commissie een lijvig rapport van 539 pagina’s af, dat onomwonden voor Eindhoven kiest. Daarin lezen we: “Eindhoven zal, zoals het thans reeds als industriestad een wereldnaam heeft, ook als centrum van technische wetenschap, wereldvermaardheid kunnen krijgen. Wij hebben de overtuiging dat met de vestiging van een Technische Hogeschool te Eindhoven de mogelijkheden om een redelijk welvaartspeil van de Nederlandse bevolking in stand te houden, in hoge mate worden gediend.” Ook andere regio’s hebben zich dan al geroerd. De gemeente Nijmegen heeft in 1947 een ronkende brochure uitgebracht. Er verschijnt een rapport ‘Midden’, over de vestiging van een TH in Gelderland en een rapport ‘Oost’ over een dergelijk instituut in Noord- en Oost-Nederland. De ‘Rijksdienst voor het Nationale Plan’ vindt dat Amersfoort een geschikte vestigingsplaats zou zijn. Maar Eindhoven heeft slechts twee serieuze concurrenten: Arnhem en Twente. De Quay zal in 1971 onthullen dat er destijds een informele combine is gesloten: wanneer Twente Eindhoven zou steunen, zou Eindhoven op haar beurt later Twente steunen.

De commissies-Holst


Het wordt er niet overzichtelijker op wanneer de tweede commissie-Holst in maart 1950 haar bevindingen rapporteert. In 1947 adviseert de eerste commissie-Holst nog: breid Delft uit en onderzoek de mogelijkheden om elders in het land voor de opleidingen werktuigbouwkunde, elektrotechniek, scheikunde en wellicht ook natuurkunde een propedeutische opleiding in te richten. De tweede commissie-Holst (waarin ook de naam van Frits Philips weer opduikt) blijkt niet in staat een unaniem advies aan de ministers van Onderwijs en Economische Zaken te produceren: Arnhem krijgt de meeste steun, daarna komt Eindhoven en een enkeling pleit voor Twente. Bij de presentatie van het rapport onthult Frits Philips dat de Stichting Technisch Hoger Onderwijs in het Zuiden, waarvan hij immers ook bestuurslid is, hem tot het inzicht heeft gebracht dat een tweede TH gevestigd moet worden in een industriegebied. En, voegt hij daar fijntjes aan toe, in het Zuiden heeft men uitgemaakt dat Eindhoven daarvoor het meest in aanmerking komt.

De Ranitz


Ook De Ranitz geeft in 1949 in zijn rapport behartenswaardige adviezen aan de minister van Onderwijs. Het is van belang rekening te houden met regionale karaktereigenschappen. Want een Groninger heeft immers een ander karakter dan een Brabander. En een technische hogeschool in Eindhoven zal relatief meer Brabantse ingenieurs opleveren dan een TH in Twente. “De vraag, in welk deel van ons land het type mensen woont, dat naar aard en karakter zich het beste leent om te worden opgeleid tot ingenieur hebben wij niet behandeld.” Zeker weten door zuiver meten? Nee, dat heeft weinig zin. “Met tests zouden in dit opzicht wellicht merkwaardige en belangrijke aanwijzingen zijn te verkrijgen, die echter om politieke redenen toch niet zouden worden aanvaard.” Het advies van De Ranitz luidt desalniettemin: kies voor Arnhem.

TH Delft


De gevestigde grootheid Delft lijkt niet van harte geneigd om haar monopoliepositie op te geven. Het bestuur laat weten wél te voelen voor de vestiging van een sub-hogeschool elders in het land. De universiteit van Utrecht stelt voor om uitbreiding van het technisch wetenschappelijk onderwijs aan te laten haken bij de faculteiten natuurwetenschappen van de algemene universiteiten (deze suggestie zal pas in 1971 in beperkte mate gerealiseerd worden wanneer de Rijks Universiteit Groningen de ingenieurstitel mag verlenen). De Delftse rector magnificus prof.dr. O. Bottema verklaart in 1951: “Er is maar één redelijke omstandigheid, waaronder men tot het stichten van een tweede TH zou kunnen besluiten, neen, zou moeten besluiten. Als Delft, behoorlijk uitgerust, de stroom van goed voorbereide, welgeselecteerde, door de industrie benodigde aanstaande technici niet meer efficiënt zou kunnen verwerken.” En Bottema omschrijft, niet gespeend van enige Hollandse arrogantie, de mogelijke vestigingsplekken: “Hetzij in de voormalige generaliteitslanden, hetzij in het schone Twentse land, hetzij daar waar de technische poëzie klinkt van AKU en KEMA.”

Philips


Het vermeende eigenbelang van Philips bij de vestiging van de TH in Eindhoven blijft onderwerp van discussie. De Communistische Partij Nederland is juist om die reden tegen vestiging in Eindhoven en de Delftse hoogleraar prof. dr. J.A. Veraart laat in de krant optekenen dat hij bang is voor een Philips-universiteit. De betrokkenheid van Holst en Frits Philips bij de adviescommissies is voor iedereen zichtbaar. En het Philipsconcern (in de persoon van prof. dr. H.B.G. Casimir) was vanaf het najaar van 1944 al betrokken bij de voorbereidingen voor de Tijdelijke Academie in Eindhoven, die door sommige auteurs wordt beschouwd als een voorloper van de THE. Dat Holst en – opmerkelijk genoeg, gezien zijn latere verklaringen – Frits Philips een voorkeur hebben voor Eindhoven, valt indirect te concluderen uit een gezamenlijke actie in 1948. De gemeente Eindhoven lijkt in de markt als vestigingsplaats voor een ander prestigieus instituut: de Rijksluchtvaartschool. Dat is volgens Frits Philips en Holst geen goed plan! ‘Motorengebrul en academische rust’ zijn niet te verenigen.

Rutten


Op 11 mei 1951 geeft minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, prof.dr. F.J.Th.Rutten, aan dat het kabinet in beginsel van mening is dat er een tweede instituut voor technisch hoger onderwijs moet komen. Het Eindhovens Dagblad meldt op 11 mei 1951 dat Rutten de Tweede Kamer heeft meegedeeld dat de ministerraad van oordeel is dat Eindhoven de beste vestigingsplaats is voor die tweede TH. Sommigen kranten melden dat de Kamer verrast is door deze keuze. De tweede commissie- Holst had immers geen onverdeelde voorkeur kunnen aangeven. De Volkskrant ziet deze mededeling uit het kabinet als een verjaardagsgeschenk voor ‘de machtige Nederlandse industrie’ in het zuiden van het land.

Eén miljoen


Een week later, op 18 mei, meldt het ANP dat de N.V. Philips één miljoen gulden ter beschikking stelt ter gelegenheid van haar zestigjarig jubileum, ‘ter bevordering van de opleiding van ingenieurs in Nederland’. Philips meent dit bedrag het beste aan zijn doel te laten beantwoorden door het te bestemmen voor de nieuw op te richten Technische Hogeschool te Eindhoven. Is het toeval dat dit besluit een week valt nadat het kabinet te kennen heeft gegeven dat Eindhoven de beoogde vestigingsplaats is? Het concern ontkent desgevraagd de geruchten dat het kabinetsvoornemen in verband zou staan met ‘bepaalde toezeggingen’ door Philips. Het besluit om het miljoen te voteren is al eerder genomen, net zoals de schenking van honderdduizend gulden van het ‘welhaast Amerikaans snel groeiend concern’ aan de armen van Eindhoven. In 1981 geeft Frits Philips in TH Berichten een kijkje in de keuken over het befaamde miljoen. “Het ging allemaal zo langzaam. De beslissing werd voor de zoveelste keer door de regering uitgesteld. Om zo een paar jaar te praten en te praten, dat schiet niet op. Ik heb toen gezegd: ‘Dan stellen wij van Philips een miljoen gulden beschikbaar en dan beginnen we gewoon.’ Dat van dat miljoen is misschien nog wel ergens in de notulen vastgelegd. Dat was niet als grapje bedoeld, dat oudewijven duurde me te lang. Uiteindelijk is die beslissing toen snel genomen, zodat het geld van Philips daarvoor niet nodig was maar een andere bestemming kreeg.” Het geld zal in 1966 worden gebruikt om het orgel in het Auditorium aan te schaffen.

Ontnuchtering


Maar Eindhoven heeft even te vroeg gejuicht. Op 8 augustus 1951 is in het Algemeen Handelsblad te lezen dat er voorlopig geen tweede TH in Eindhoven zal komen. Minister Rutten heeft dat in de Eerste Kamer gezegd nadat de burgemeester van Delft zijn bezorgdheid had geuit. Het besluit is nog niet genomen, alleen de voorbereidingen worden getroffen. Het Eindhovens Dagblad spreekt de morning after van een ontnuchterende mededeling. Delft heeft zich in de discussie gemengd, bevreesd als men is dat het voor de THE gevoteerde investeringsbedrag van zestig miljoen gulden ten koste zal gaan van de gelden die nodig zijn om de TH Delft te vernieuwen. En ook Arnhem en Twente geven de strijd nog niet op. Maar in juni 1953 spreekt ook de Eerste Kamer zich uit voor Eindhoven en lijkt de strijd beslist. Er moet een wetsontwerp tot wijziging van de Wet op het Hoger Onderwijs komen en dat vergt de nodige tijd. In de voorzomer van 1953 komen de betrokken ministers en andere vooraanstaande politici naar Eindhoven om het toekomstige THE-terrein in ogenschouw te nemen. ‘Voor een goed uitzicht’, meldt het Eindhovens Dagblad, ‘wordt een helicopter gebruikt’. Aan de stuurknuppel zit de Belgische piloot Trémery, die bekend werd vanwege zijn hulp tijdens de watersnoodramp in Zeeland van februari van dat jaar: ‘Hij steeg zeven maal op, want het gezelschap was groot.’

Commissie-s’Jacob


In augustus 1953 verschijnt er weer een commissie op het toneel op initiatief van de minister van OK&W. Mr. H.L. s’Jacob voert een gezelschap aan dat o.a. bestaat uit de Delftse rector Bottema en de Delftse president-curator Holst (alweer!), burgemeester Kolfschoten van Eindhoven en (nieuw aan dit front) prof.dr. M.J.H. Cobbenhagen van de Tilburgse Hogeschool. Dit gezelschap buigt zich in voorbereidende zin over het studieprogramma, de studentenvoorzieningen en de huisvestiging voor de TH Eindhoven, en rapporteert in 1955. De commissie verwacht ‘binnen een jaar of tien’ een toeloop van duizend studenten voor de TH Eindhoven. En wat betreft de inpassing van de THE in de stad Eindhoven zit het volgens de heren wel goed. De intellectueel gevormde bovenlaag blijkt inmiddels sterk en breed genoeg om een tegenwicht te kunnen bieden aan de tamelijk eenzijdige bevolkingsstructuur van deze arbeidersstad. Daar komt bij dat de Eindhovense burger ‘stellig de eigenschappen bezit die in het algemeen in het zuidelijke type worden gewaardeerd: hij is blijmoedig en opgeruimd, hartelijk van inborst, soepel in zijn aanpassingsvermogen zonder zijn karakter prijs te geven, gastvrij en toegerust met een gezond gevoel voor humor.’ De voorstellen van s’Jacob worden verder uitgewerkt door weer een volgende commissie. Secretaris daarvan wordt drs. A.H.M. Wijffels, hoofdambtenaar van OK&W. Hij verhuist van Den Haag naar een huurpand van Philips, ‘de Keienburcht’ aan de rand van Eindhoven. Daar breidt het gezelschap plannenmakers zich uit tot een voorlopig Curatorium van de nieuwe TH. Wijffels zal later de eerste secretaris van de THE worden. Pas in april 1956 aanvaardt de Tweede Kamer het wetsvoorstel dat de tweede technische hogeschool definitief mogelijk maakt, in juni volgt de Eerste Kamer en op 15 juni 1956 verschijnt het besluit in het Staatsblad. Daarna gaat het snel en krijgt Eindhoven eindelijk zijn TH.

Symposium in het Academisch Genootschap


Op zaterdag 23 juni 1956 wordt door het Academisch Genootschap een symposium georganiseerd uit vreugde over het aanvaarden van het wetsvoorstel. Minister van OK&W mr. J.M.L.Th. Cals beëdigt de inmiddels benoemde curatoren en in de hal van Van Doorne’s Automobielfabrieken wordt een receptie gegeven. Voor busvervoer vanaf station Eindhoven wordt gezorgd. Op 15 juni 1956 is dan al de stichting Technisch Hoger Onderwijs in het Zuiden opgeheven. Op de 23e wordt bekend gemaakt dat het resterend saldo van de stichting (groot zestigduizend gulden) het beginkapitaal vormt voor het Eindhovens Hogeschoolfonds. ’s Avonds is er in het Van Abbemuseum een buitengewone openbare vergadering van de gemeenteraad. Enig onderwerp: het om niet ter beschikking stellen van de gronden die nodig zijn voor het THE-terrein. s’Jacob wordt benoemd tot ereburger van de stad. En of het niet opkan is er ’s avonds een lichtoptocht in het centrum ‘voor de burgerij’.