Persoonlijke instellingen

Kunst

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark
Versie op 4 mrt 2011 16:19 van Iris (Overleg | bijdragen)

Decennia lang zorgde de Nederlandse overheid er door de zogenaamde 1%- regeling voor dat overheidsgebouwen met kunstvoorwerpen konden worden aangekleed. Een honderdste van de bouwsom van nieuwe gebouwen mocht worden besteed aan het aanbrengen van vaste kunstwerken van monumentaal karakter, zoals glas-in-lood ramen, mozaïeken, sgraffito’s, wandschilderingen, reliëfs en muurplastieken. En van die mogelijkheid maakte de THE vanaf 1964 gretig gebruik. In dat jaar buigt een commissie ‘Monumentale versiering’ zich over de vraag hoe beeldende kunst een plaats kan krijgen op het terrein. De regel dat het moet gaan om nagelvast aan gebouwen verbonden objecten lapt men beleefd aan de laars. Zoals het een commissie betaamt, werd er eerst grondig gepeinsd over het hoe en waarom: ‘Men plaatst een kunstwerk in een bepaalde omgeving, bijvoorbeeld ter versterking van de reeds aanwezige oriëntering van dit milieu op een bepaalde gedachte.’ De deskundigen zijn van mening dat er grote en kleinere werken moeten komen, maar constateert in eerste instantie dat men voor het grote werk de grenzen over moet. ‘De kommissie is tot haar leedwezen van mening dat géén der levende Nederlandse kunstenaars met voldoende zekerheid in staat kan worden geacht een monument te scheppen waarin monumentaliteit en menselijkheid zodanig verweven zijn, dat het de gewenste werking zou kunnen hebben als tegenpool van het totale architektonische konglomeraat.’ Als eerste kandidaat staat de Britse beeldhouwer Moore op het verlanglijstje. Runners-up: de kunstenaars Lipschitz, Wotruba, Giacometti en Todt. Voor de minder monumentale werken in de buitenlucht wordt gedacht aan de Nederlandse kunstenaars Couzijn, Volten, Tajiri, Kneulman, Killaers, Van der Nahmer, Van Pallandt, Niermeyer, Rogge, Sproncken, Gast, Mooy en Van der Gaag. De archieven vermelden niet waarom uiteindelijk besloten wordt om de buitenlandse voorkeur te laten varen.Hoe dan ook: in 1967 zijn er verspreid over het terrein en in de gebouwen al zestien beeldhouwwerken geplaatst van voornamelijk Nederlandse kunstenaars. Later komt daar nog werk bij van de Italiaan Pomodoro. De jaarrekening voor 1970 vermeldt dat er tot dat jaar voor maar liefst fl. 432.648,41 aan kunst is aangeschaft.


Inhoud

Samenstelling


Het artistieke platform van de THE gaat voor korte tijd als ‘Commissie voor verfraaiing gebouwen en terreinen’ door het leven. In 1967 wordt er definitief een knoop doorgehakt en wordt het een ‘Commissie van advies inzake kunstwerken van de THE’, kortweg Kunstcommissie. De afdeling der Bouwkunde levert in de jaren zestig en zeventig de meeste leden, met namen als prof.ir. N.J. Habraken, prof.ir. W.Quist en ir. J. Leering. Ook beeldhouwer André Volten maakt er samen met architecten ir. J.L.C. Choisy en ir. S.J. van Embden deel van uit. In 1970 ontstaat er een subcommissie voor grafiek. Onder de aanvoering van Leering, oud-directeur van het Van Abbemuseum, bouwt de TU/e in de loop der jaren een collectie op van Nederlandse grafiek op museaal niveau. Medewerkers kunnen in de door Studium Generale beheerde Beeldbank in het Hoofdgebouw grafisch werk voor hun werkkamers lenen.

Top vijf


  • Wessel Couzijn Vliegend (fl. 62.575)
  • Arthur Sproncken Zwevende Amazone (fl. 52.300)
  • Arnaldo Pomodoro Colonna del Viaggiatore B (fl. 43.370,82)
  • Shinkichi Tajiri Seed nr. 13 (fl. 43.267,50)
  • Carel Kneulman Agressie (fl. 35.000)


Panamarenko en Van Bakel


In de periode tussen 1977 en 1989 koopt de Universiteit twee belangrijke werken van kunstenaars met een adrukkelijke fascinatie voor techniek: het zijn Umbilly van de Antwerpse kunstenaar Panamarenko en de Tarimmachine van Van Bakel. In 1989 tekent de TU/e een overeenkomst met de erven Van Bakel. De TU/e krijgt tijdelijk een collectie van diens werk in bruikleen, waarin de relatie tussen kunst en techniek op treffende wijze in beeld wordt gebracht. Later koopt de TU/e de Voorlopige regenboogmachine uit 1982 en zal de collectie weer door de erven Van Bakel zelf worden beheerd. In 1989 komt de Kunstcommissie met het voorstel om te komen tot een museum voor Kunst en techniek waarin het culturele erfgoed van de TU/e zal worden ondergebracht. Het museum moet plaats bieden aan een verzameling verbrandingsmotoren en stoommachines, een verzameling elektrotechnische onderdelen, losse machines (waaronder de elektriseermachine van Wimhurst), een verzameling oude rekenmachines, een verzameling vormleermodellen van prof. G.J. Slothouber en de collectie beeldende kunst. Hoewel tot ver in de jaren negentig wordt gepoogd om het plan te realiseren, verdwijnt het uiteindelijk in de archiefladen.


Verlichte universiteit


Wie wat bewaart, heeft een probleem. Anno 2006 gaat een groot deel van het kunstbudget op aan het conserveren van de collectie. Maar gelukkig is er in het lustrumjaar ook ruimte voor nieuwe initiatieven. Zo presenteert de stichting Natuurkunst, een initiatief van de studievereniging Van der Waals van de faculteit Technische Natuurkunde, de grote installatie States of nature van kunstenaar Vermeulen. En gaat in het lustrumjaar onder de naam De verlichte universiteit een project van start waarbij de Kunstcommissie samen met faculteiten en studenten werkt aan de totstandkoming van spraakmakende kunstwerken of installaties op het raakvlak van kunst en technologie.