Persoonlijke instellingen

Hofstede H.G.L. ter

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark
(Verschil tussen bewerkingen)
 
Regel 1: Regel 1:
-
== Hofstede H.G.L. ter ==
 
H.G.L. (Henk) ter Hofstede (*1928) kwam in 1959 in dienst van de afdeling der Werktuigbouwkunde en sloot in 1993 zijn loopbaan af als bedrijfsleider van het motorenlab. Machines zijn en waren zijn grote passie. Hij verzamelde onder leiding van prof.ir. J. van Vollenhoven in de kelders van W-Laag een grote collectie historische machines en verbrandingsmotoren. De pogingen om met die verzameling een museum op het TU/e-terrein in te richten liepen echter stuk op ruimtegebrek. De collectie werd later ondergebracht bij musea in Limburg en Twente.  
H.G.L. (Henk) ter Hofstede (*1928) kwam in 1959 in dienst van de afdeling der Werktuigbouwkunde en sloot in 1993 zijn loopbaan af als bedrijfsleider van het motorenlab. Machines zijn en waren zijn grote passie. Hij verzamelde onder leiding van prof.ir. J. van Vollenhoven in de kelders van W-Laag een grote collectie historische machines en verbrandingsmotoren. De pogingen om met die verzameling een museum op het TU/e-terrein in te richten liepen echter stuk op ruimtegebrek. De collectie werd later ondergebracht bij musea in Limburg en Twente.  

Huidige versie per 4 mrt 2011 15:59

H.G.L. (Henk) ter Hofstede (*1928) kwam in 1959 in dienst van de afdeling der Werktuigbouwkunde en sloot in 1993 zijn loopbaan af als bedrijfsleider van het motorenlab. Machines zijn en waren zijn grote passie. Hij verzamelde onder leiding van prof.ir. J. van Vollenhoven in de kelders van W-Laag een grote collectie historische machines en verbrandingsmotoren. De pogingen om met die verzameling een museum op het TU/e-terrein in te richten liepen echter stuk op ruimtegebrek. De collectie werd later ondergebracht bij musea in Limburg en Twente.

Inhoud

Wilde vaart


“Ik heb het op de HBS tot de vierde klas uitgehouden en daarna heb ik in Enschede een opleiding tot machinist gevolgd. In 1948 ben ik op de wilde vaart gegaan. Ik heb lange tijd op de vrachtlijndienst tussen New York en Paramaribo gewerkt. Daarna heb ik aan de wal allerlei banen gehad. In Loenen vond ik werk bij een merkwaardig bedrijf dat slachtbloed verwerkte. De rode bloedlichaampjes werden er uitgecentrifugeerd en daar werd lijm van gemaakt voor de triplexindustrie. Ik zorgde voor het onderhoud van de tankwagens. Toen de machinist die de fabrieksinstallatie onderhield een been brak, moest ik invallen. Dat was geen pretje in die hal, waar dag en nacht bloed werd gecentrifugeerd en gedroogd. Voordat ik naar Eindhoven kwam, had ik een baan bij Carbonia, een carbonpapierfabriek in Deventer. In 1959 stond er een advertentie in de krant voor een baan bij de THE. Ik werd uit honderdvijfentwintig sollicitanten aangenomen omdat ik ervaring had met het rijden op zware trucks. In die tijd heette de vakgroep nog Automobieltechniek en verbrandingsmotoren. Ik ben begonnen als technicus, met de rang van constructeur, in de groep van de hoogleraren prof.ir. A.L.W. Seijffardt en prof.ir. J. van Vollenhoven. De W-Hal was nog niet af toen ik in dienst kwam en Van Vollenhoven was nog als hoofdingenieur in dienst van de motorenfabriek Bolnes. We werkten aan een project voor de bouw van een scheepsmotor. Na een jaar kreeg Van Vollenhoven een eigen leerstoel. Ik heb jaren voor hem gewerkt en vlak voordat hij stierf, kreeg ik een heteluchtmotor van hem. Van Vollenhoven was geen snelle beslisser. Direct ja of nee zeggen lag niet in zijn aard. De groep automobieltechniek werd geleid door Seijffardt. Hij was in de jaren dertig adviseur van het ministerie van Defensie voor de aanschaf van rollend materieel en later ook adviseur van Hub. van Doorne van DAF.

Motoren


Ik had een fantastische baan, want ik kwam overal en nergens. We werden veel gevraagd om metingen te doen en kwamen op heel verschillende plekken, van fabrieken in Groningen, scheepswerven in Zuid-Holland tot een watermolen in Limburg. Van Vollenhoven stuurde me op pad om machines te bekijken en soms mee te nemen. Zo stond je de ene dag bij een boer in Midwolde om daar oude apparatuur op te halen en de dag daarna bij het waterschap Oldambt. Ik ben ook eens in Stuttgart geweest bij Mercedes Benz, op zoek naar informatie over een bepaalde motor. Ze waren daar juist met een Mercedes uit 1928 bezig. Die moest opnieuw gespoten worden, in opdracht van keizer Hirohito. Die had zich geërgerd omdat de lak van zijn auto na veertig jaar losliet! We kregen veel motoren aangeboden voor onderzoeks- en onderwijsdoeleinden, niet alleen van DAF. We hebben ook een motor van de Seafury in het lab gehad, een jachtvliegtuig dat op het vliegdekschip Karel Doorman in gebruik was geweest. In de jaren tachtig stond er lange tijd een raceauto, de Flame, in W-Laag. Ik ben jarenlang beheerder geweest van de verzameling historische machines. Motoren uit een treinlocomotief, turbines, scheepsmotoren: alles werd ons aangeboden. We kregen zelfs het aanbod van een haalmachine uit een steenkolenmijn, waarmee de liften werden bediend. Maar daar hadden we natuurlijk geen ruimte voor. We hebben ook een tijdje een Stirlingmotor, de hobby van Frits Philips, in het lab onderzocht. Er kwamen mensen speciaal uit het buitenland om onze collectie te bekijken. Toen die flink was uitgedijd, hebben we geprobeerd om er een museum mee in te richten. Collegevoorzitter dr.ir. H.G.J. de Wilt wilde ons wel steunen en aanvankelijk was het de bedoeling om in het Masterplan voor het TU/e-terrein een aparte museumruimte voor de verzameling te reserveren. Maar helaas zijn die plannen nooit uitgevoerd; het zou te veel ruimte in beslag nemen. Na mijn pensioen zijn de spullen voor een groot deel aan het Technikon in Kerkrade in bruikleen gegeven. Ook het Twents techniekmuseum HEIM in Hengelo heeft het een en ander gekregen.

THEOP


We verzamelden niet alleen; we hebben ook jaren gewerkt aan een eigen ontwerp, de THE Opposed Piston motor of THEOP. Dat was een zuigermotor voor de scheepsbouw. Alleen al het uitlijnen van de krukassen was drie maanden werk. Een hoofdconstructeur van Werkspoor heeft er vier jaar aan meegewerkt, maar op een dag was het geld op en moest de hele opstelling worden afgebroken. We waren in ons lab de buren van de groep van prof.ir. A. Horowitz. In diens lab voor landbouwwerktuigen in W-Laag was een lange goot aangelegd van een meter of drie breed en een meter diep. Die goot was gevuld met Betuweklei. Horowitz had een speciale spitmachine ontworpen en die werd daar getest op die taaie klei. Horowitz was een ontwerper pur sang en een bijzondere figuur. De THE was in die tijd nieuw en iedereen zette zijn schouders er onder. Er hing een leuke sfeer. Volgens mij waren er veel Delftse hoogleraren die de overstap naar Eindhoven maakten omdat het hier moderner en vrijer was. In Eindhoven was de sfeer goed. Met Oudjaar bakten we oliebollen in het laboratorium. In de beginjaren werkten we ook nog op zaterdagmorgen. De laatste zaterdagwerker hebben we met een groepje symbolisch ten grave gedragen. Ik vond dat er in het begin wel een beetje een Philipssfeer hing. Ouwe jongens, krentenbrood. Veel mensen uit het westen hadden daar moeite mee. Als Tukker kan ik nog steeds niet wennen aan de losse manier waarop in het zuiden afspraken gemaakt worden.

Bureaucratie


Ondanks dat de THE nieuw was, bestond er ook wel bureaucratie. Ik was de afdeling Elektrotechniek te hulp geschoten bij een klus en kreeg een splintertje in mijn oog waarvoor ik naar de dokter moest. Van Vollenhoven kreeg daar last mee omdat hij me zonder toestemming bij een andere afdeling had laten werken. Zo ben ik ook eens op pad gestuurd om een motor op te halen in Ter Apel. Ik had ter plaatse de hulp ingeroepen van een boer met zijn tractor. Uit fatsoen vroeg ik hem wat ik voor zijn hulp moest betalen. Geef maar tien gulden, zei hij. Het heeft vier maanden geduurd voordat ik dat tientje terughad, omdat ik geen bonnetje kon overleggen. Er kwamen zelfs accountants aan te pas. In het bijzijn van het bestuur van de afdeling moest er een kwitantie worden opgesteld. We deden ook veel voor studenten. Zo hebben we de studievereniging Simon Stevin geholpen bij de bouw van hun zeilwagen. De aanhanger van de roeivereniging Tachos hebben we ook geconstrueerd. Vier studenten, onder wie de oprichter van de vereniging, Herman Dorgelo, werkten aan het ontwerp als eindopdracht. Die aanhanger werd in het lab gelast en het werd een huzarenstukje. Dat lukte ons tot op de millimeter nauwkeurig. De mensen van DAF wilden dat niet geloven en stuurden een heel team om te kijken hoe we het gedaan hadden.”