Persoonlijke instellingen

Heege, H.J. ter

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark
Titel: Drs. Henk ter Heege in zijn werkkamer Jaar: 1976 Foto: Archief TUE

Drs. H.J. (Henk) ter Heege (1929-2013) werd in 1976 benoemd tot voorzitter van het College van Bestuur van de THE. Hij vervulde die functie bijna twintig jaar en was daarmee recordhouder onder zijn collega’s in den lande, die hem als hun nestor beschouwden. Ter Heege ging na de HBS economie studeren in Rotterdam. Van 1953 tot 1958 was hij in dienst van Philips in Eindhoven. Daarna nam hij met zijn broer het handelsbedrijf van zijn vader in Enschede over en werd hij fractievoorzitter van de VVD in de gemeenteraad van die stad. Tijdens de twee decennia waarin Ter Heege de voorzittershamer in Eindhoven hanteerde, veranderde de Hogeschool in Universiteit, ontstond het eerste transferpunt voor het bedrijfsleven en bouwde de TU/e een aanzienlijk eigen vermogen op. Ter Heege was een vaardig speler in het universitaire overlegcircuit, een rol die hij in de regel met ironische distantie speelde. Oud-rector magnificus prof.ir. M. Tels omschreef in 1995 het driekoppige CvB als “een meerderheid van één persoon, de heer Ter Heege, en een minderheid van twee, te weten de rector en het derde collegelid.” Ter Heege woonde als bestuurder het recordaantal van 209 vergaderingen van de Universiteitsraad bij. De moeilijkste daarvan waren ongetwijfeld de verhitte sessies in de nasleep van de affaire-Buck/Goudsmit. Deze zaak zorgde in 1990 voor commotie zonder precedent, een golf aan media-aandacht en het vervroegd aftreden van de rector magnificus. Aan het eind van zijn bestuursperiode zette Ter Heege zich in Den Haag met succes in voor de renovatie van het Auditorium dat in 1994 door een brand voor lange tijd onbruikbaar was geworden. Het universiteitsblad Cursor typeerde deze shagrokende bestuurder als ‘nuchter, ironisch, geduldig en cynisch.’

Inhoud

Ministers


Titel: V.l.n.r.: Secretaris Roumen, CvB-voorzitter Ter Heege en minister Deetman Jaar: ca. 1985 Foto: Archief TUE

“Na mijn studie economie in Rotterdam ben ik in 1953 bij Philips gaan werken. Ik begon bij de Hoofdindustriegroep Aanverwante Bedrijven in Eindhoven. Dat was de leverancier van een hele waslijst aan producten als golfkarton, Philite, wolfraamdraad en gassen. Ik heb er een gouden tijd gehad. In 1958 keerde ik terug naar mijn geboortestreek om samen met mijn broer het bedrijf van mijn vader voort te zetten. Enschede was destijds nog een textielstad en de firma Ter Heege leverde machines, grondstoffen, garens en kleurstoffen voor de textielindustrie. In de jaren zeventig ging het economisch almaar slechter en verzette ik mijn bakens. In 1976 werd ik door de staatssecretaris van Onderwijs, dr. Ger Klein, benoemd tot voorzitter van het College van Bestuur in Eindhoven. Het voordeel van een eigen staatssecretaris voor het beleidsveld Hoger Onderwijs was de directe bereikbaarheid. Wanneer ik als bestuurder een vraag had, belde hij dezelfde dag nog terug. Ik vond hem een sympathiek mens. Ik heb in mijn periode een aantal bewindslieden meegemaakt. Minister drs. Wim Deetman bleef altijd formeel en tutoyeerde nooit. Toen ik hem na zijn ministerschap weer ontmoette, vroeg hij onverwacht “hoe is het met jou?”. Hij werd een heel ander mens toen hij van die zware last bevrijd was. Met Deetman hadden we overigens weinig contact, omdat zijn directeurgeneraal, dr. Roel in ’t Veld, alles regelde. Deetman was een dankbaar mikpunt voor studentenprotesten. Ik herinner me dat hij de eerste paal zou heien voor het gebouw van de Pedagogisch Technische Hogeschool op ons terrein. Studenten hadden zijn hoofd op die paal getekend. Dus Deetman ramde zichzelf de grond in. Daar kon hij maar zuinigjes om lachen. Toen dr.ir. Jo Ritzen aantrad als minister, verzamelden de universiteitsvoorzitters zich op een zaterdagmorgen in zijn woonplaats Delft voor een kennismaking. Ritzen stak van wal en vertelde wat hij allemaal van plan was. Dat democratische gedoe aan universiteiten zou moeten veranderen. Toen zei een van de voorzitters: ‘Jo, heb je hier al eens met de PvdA-fractie over gesproken?’ Dat had hij nog niet gedaan. Toch niet onbelangrijk voordat hij alles op de kop zou zetten. Ritzen was overigens heel benaderbaar als je hem nodig had. Als TU/ebestuurders hadden we de reputatie dat we ons alleen maar meldden als er echt iets speelde. Dat heeft ons geen windeieren gelegd.

Rectoren


Ik heb in mijn periode als voorzitter zeven rectoren meegemaakt. Vossers , Van der Leeden, Erkelens, Ackermans, Hooge, Tels en Van Lint. In het begin was ik altijd jonger dan de andere collegeleden, op den duur werd ik vanzelf de oudere. Van der Leeden was een oude rot die zich in de jaren zestig intensief bemoeid heeft met de bouw van de Hogeschool. Hij was een van de oprichters van de afdeling Technische Natuurkunde. Een zeer outspoken man. Maar hij was heel collegiaal en gevoelig voor het feit dat ik waarschijnlijk langer voorzitter zou zijn dan hij rector. Ik had een diep respect voor zijn houding. Een van mijn aardige ervaringen met Van Lint betrof de Universiteitsraad. Hij vond de UR een nagel aan zijn doodskist; ik beschouwde haar als een noodzakelijk kwaad. Zo dacht ik overigens ook over het College van Bestuur. Op weg naar een vergadering kwamen we tot de conclusie dat Van Lint in de UR de behandeling van onderwerpen uit zijn portefeuille beter aan mij kon overlaten, om ruzie te voorkomen. Dat leidde bij hem tot grote opluchting.

Affaire-Buck/Goudsmit


1990 was het jaar van de affaire-Buck/ Goudsmit. Prof.dr. Henk Buck beweerde een methode te hebben ontdekt waarmee hij een medicijn tegen aids zou kunnen ontwikkelen. Het bewijs voor de werkzaamheid van de door Buck gesynthetiseerde stof kwam uit het Amsterdamse laboratorium van de gezaghebbende viroloog Goudsmit. Toen de Universiteitsraad verklaarde dat Buck, die lid was van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en die gesteund werd door Goudsmit, fouten had gemaakt, dachten wij als bestuurders ‘wat krijgen we nou?’ De affaire-Buck kreeg zijn eigen dynamiek, toen bleek dat hij zijn beweringen niet kon hardmaken en er gerectificeerd moest worden in het blad Science. Achteraf werd ons verweten dat we in een vroeg stadium als bestuur van de TU/e een verklaring hadden uitgegeven waarin we achter Buck waren gaan staan. Het CvB had geen uitspraak mogen doen over wetenschappelijke zaken. Dat vind ik onzin. Het College mag worden geacht een standpunt in te nemen: de rector magnificus is toch de spitsspeler van het wetenschappelijke team binnen de universiteit? Ik heb er geen spijt van dat we het zo gedaan hebben. Toen de UR een motie indiende waarin het vertrouwen in het CvB werd opgezegd, zijn we gedrieën naar minister Ritzen getogen. Dat werd een moeilijk gesprek. Ik heb gesuggereerd dat Ritzen eerst van de Universiteitsraad moest eisen dat het vertrouwen werd hersteld en dat dan vervolgens de rector vervroegd zou aftreden. Zo is het ook gegaan. Het was allemaal onderdeel van een spel dat hard gespeeld werd. De UR hield me voor dat ik zelf moest weten of ik als voorzitter solidair wilde zijn met de rector. Maar de consequentie van mijn solidariteit zou dan wel zijn dat de motie van wantrouwen ook mij zou gelden. De positie van de rector bleek onhoudbaar en daardoor die van het CvB en dat was schadelijk voor de Universiteit. Tels werd het slachtoffer. Sindsdien wisselen we weinig woorden. Dat was heel verdrietig, maar onvermijdelijk. Aan die periode heb ik overigens geen vijandschappen overgehouden. Toen UR-lid dr.ir. Nico Linssen van de faculteit Wiskunde en Informatica met pensioen ging, nodigde hij me uit voor zijn feestje. Door de affaire was de TU/e in alle kranten te vinden en niet in gunstige zin. De afhandeling van de zaak heeft meer dan een jaar geduurd. Uit de affaire is ook wat goeds voortgekomen, bijvoorbeeld de benoeming van Bert Meijer als opvolger van Buck.

Huisvesting


Een groot deel van mijn bestuursperiode stond in het teken van bezuinigingen. Dat begon in 1977 al. De inkomstenbronnen van de Universiteit waren gebaseerd op ongrijpbare grootheden zoals de instroom van studenten, de uitstroom van afgestudeerden, een instabiele derde geldstroom en een hoogst onbetrouwbare overheid. Mijn motto is altijd geweest: zorg dat je wat achter de hand hebt. We zagen dat andere instellingen flink in de problemen kwamen omdat ze niets gereserveerd hadden. Er waren genoeg redenen om zuinig te zijn. Ik heb eens uitgerekend hoeveel winst bedrijven moeten maken om de rijksbijdrage aan universiteiten te kunnen betalen. Voordat je tweehonderd miljoen euro aan winstbelasting hebt geïncasseerd, moet daar heel wat omzet tegenover staan. Halverwege de jaren negentig werden universiteiten eigenaar van de gebouwen, maar wèl inclusief de onderhoudsverplichtingen en zonder aanvullend budget. Bij het herstellen van de brandschade in het Auditorium heb ik in 1994 goede afspraken met het departement kunnen maken. Het ministerie financierde het herstellen van het gebouw, theoretisch in de staat zoals het was vóór de brand. Maar omdat het een oud gebouw betrof, betaalden wij de kosten voor het aanpassen ervan aan de moderne eisen. Dat was perfect geregeld. Het opgebouwde eigen vermogen heeft mijn vertrek niet lang overleefd. Dat bouwen veel geld kost, hebben we vanaf het eind van de jaren negentig gezien. Een aannemer heeft me eens verteld dat de ingeschakelde architecten de TU/e goud hebben gekost. Er is geen hoek recht aan sommige gebouwen en dat maakte het duur. Het is natuurlijk de vraag wat de uitstraling van een gebouw je waard is. De TU/e is en blijft een technische universiteit. De schaal van Eindhoven moeten we als een geweldig voordeel beschouwen. Ken je hier honderd mensen, dan ken je toch de hele Universiteit? Er bestaan letterlijk en figuurlijk geen afstanden. Dat was voor mij ook een reden om hier zo lang te blijven. Ik kreeg uit Den Haag de suggestie om eens te verkassen naar een voorzitterspost aan een algemene universiteit. Ik heb dat niet gedaan, omdat ik me zelf toch het meest geschikt vond voor een TU. De TU/e is nog steeds mijn universiteit. De afstand tot beleidszaken is wat groter geworden, maar de betrokkenheid blijft. Ik ga meestal naar het afscheid van een hoogleraar of een andere medewerker die ik nog heb meegemaakt. Maar in het cortège van hoogleraren bij de opening van het academisch jaar herken ik nog maar een paar hoofden.”

Titel: Henk ter Heege in 2009 Foto: Bart van Overbeeke