Persoonlijke instellingen

Doorman S.J.

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark

S.J. (Joop) Doorman M.Sc. werd in 1928 geboren als zoon van de legendarische schout bij nacht Karel Doorman die in 1942 met schip en bemanning ten onder ging in de slag in de Javazee. Joop Doorman studeerde wiskunde en filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Aan de Universiteit van Wisconsin behaalde hij zijn Master of Science graad. In 1960 gaf hij zijn eerste colleges aan de onderafdeling der Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen van de THE. Studenten konden in de banken aanschuiven voor de collegereeks Logica en de samenhang der wetenschappen. Daarnaast genoot Doorman bekendheid als regisseur van de toneelgroep Asjera die hij tot grote hoogten wist op te stuwen. Asjera gold als de beste studententoneelgroep van het land en kreeg recensies in kranten als de Nieuwe Rotterdamse Courant en de Volkskrant. Veel Eindhovenaren herinneren zich nog zijn baanbrekende Medea in de Globezaal van de Stadschouwburg. In 1967 volgde zijn benoeming tot lector Analytische filosofie aan de THE. Doorman heeft in zijn lange loopbaan veel bewondering geoogst, maar ook vaak controverse opgeroepen, vooral bij het rooms-katholieke establishment. Eind jaren zestig werd hij, naast zijn lectoraat in Eindhoven, voorzitter van de omroepvereniging VPRO. In 1972 maakte hij een overstap naar de TH Delft, waar hij werd benoemd tot hoogleraar. In 1997 bepleitte Doorman als voorzitter van de TU/ebestuurscommissie Techniek en ethiek de instelling van een leerstoel Filosofie van de techniek. Die kwam er drie jaar later. Doorman heeft een groot aantal publicaties op zijn naam en was voorzitter van Skepsis, de stichting die probeert zo min mogelijk te geloven en zoveel mogelijk kennis te baseren op wetenschappelijke evidenties. De retorisch begaafde filosoof mengde zich in de jaren zestig nadrukkelijk in het Eindhovense discours.

Inhoud

Jaren zestig


Het lectoraat in Eindhoven van Doorman valt globaal samen met wat wel de jaren zestig genoemd wordt. In dit tijdperk spreekt een deel van de Nederlandse intelligentsia waarderend over een naderende revolutie, waarin vooral het onderwijs radicaal gedemocratiseerd zal worden. De benaming jaren zestig is in feite onjuist: de periode kan beter gedateerd worden tussen 1966 (de bloei van de Provo-beweging) en de vroege jaren zeventig, waarin de idealen geleidelijk verzwakken of worden ingekapseld in het siesteem. Zo heette dat destijds in het revolutionair jargon. 1968 en 1969 vormen het onbetwiste hoogtepunt van de periode, met in dat eerste jaar de meirevolte in Parijs en een jaar later de Maagdenhuisbezetting in Amsterdam. Aan de THE lijkt de beker van de revolutie grotendeels voorbijgegaan te zijn. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan die met de bezetting van het Maagdenhuis, laat staan de Parijse revolte te vergelijken waren. Hardhandig politieingrijpen was nooit aan de orde. Dit heeft wellicht te maken met de structuur van de nog jonge Hogeschool, in het bijzonder met de toenmalige bestuurders, en dan weer met name de rector magnificus prof.dr.ir. A.A.Th.M. van Trier. Maar misschien is er ook toeval in het spel. Een van die toevalligheden in de Eindhovense jaren zestig heette Doorman. Op welke manier voelde hij zich betrokken bij de revolutionaire stemming die er onder grote groepen studenten heerste? Meer dan vijfendertig jaar later is Doorman daar duidelijk over: “Er heerste een sterke drang om autoriteiten aan te vallen, door te prikken. Daar voelde ik me heel erg mee verbonden. Maar overigens ben ik nooit lid geweest van een of andere club. Rector magnificus Van Trier vroeg mij of ik discussies met studenten met alternatieve ideeën wilde voorzitten. Ik streefde ernaar een onafhankelijk voorzitter te zijn. Ik stond enerzijds open voor de ideeën van de studenten, maar ik was anderzijds kritisch ten aanzien van de implementatie. Ze vertrouwden mij. En ik werd uiteindelijk ook vertrouwd door de andere partij.”

Titel: Prof. Joop Doorman Jaar: ca 1980 Foto: TU/e

Colleges


Toch was Doorman meer dan alleen maar discussieleider. Hij stond bekend als een strijdbaar en tegendraads pacifist. Zijn tegendraadsheid uitte zich altijd weer op een onverwachte wijze. Toen het anti- Amerikanisme rond 1974 op zijn hoogtepunt was en president Nixon na een impeachmentprocedure bakzeil moest halen, zag Doorman daar juist het bewijs in dat Amerika een voorbeeldig land is als het gaat om toepassing van burgerrechten en -plichten. Zijn ideeën over God, Koningin en Vaderland, de symbolen van alles wat hol, autoritair en achterhaald heette te zijn, waren alom bekend. Hij ventileerde zijn opvattingen niet alleen tijdens pogingen om kritiek uit te oefenen op het geldende onderwijssysteem. Hij doceerde ook een vak inleiding in de mathematische logica. Die colleges werden (helemaal in de geest van de jaren) niet met een tentamen afgesloten. Zonder dat iemand ze verplichtte, kwamen tientallen studenten (èn medewerkers, èn belangstellenden van buiten de Hogeschool) zich op de hoogte stellen van de onvolledigheidstelling van Gödel en stromingen als het intuïtionisme. Wat dreef al die revolutionaire studenten naar zijn colleges? Was het alleen maar omdat ze bij geruchte hadden vernomen dat de moderne logica met de Russell-paradox een bom zou leggen onder de naïeve verzamelingenleer? “Dat kan een rol gespeeld hebben, maar er zat ook achter dat ze verwachtten dat de moderne logica een handvat zou bieden om de argumenten van het gezag te ontzenuwen. Zo werd ik ooit door Tilburgse studenten uitgenodigd om een college te geven in Hegeliaanse logica, omdat Hegel het principe van de uitgesloten derde (iets is waar of niet waar) niet hanteerde. Ze dachten dat dit principe door de gevestigde macht uitgevonden was om de massa’s in bedwang te houden. Tot hun verbazing heb ik de gelegenheid aangegrepen om te betogen dat je het principe van de uitgesloten derde juist wèl moet hanteren. Als je tenminste een discussie wilt winnen. Wilden ze winnen van die gevestigde macht, ja of nee? Dat was voor hen wel even slikken.”

Revolutie of geen revolutie, strijd of geen strijd met de autoriteiten, ongetwijfeld was het de onnavolgbare manier van spreken van Doorman die tientallen studenten fascineerde. Menig toehoorder herinnert zich zijn perfecte dictie, de nauwkeurige formuleringen, het zoeken naar het juiste accent op de juiste lettergreep, het spel op het bord met esoterisch aandoende symbolen, het ultrakorte gebaar dat zich vanuit de voeten doorzet in het gehele lichaam en dat eindigt in een staccato hoofdknik, waarbij de wangen nekspieren verstrakken om een ontspannen grijns mogelijk te maken - perfect getimed, perfect geregisseerd.

Regie


Wat vond de filosoof het meest interessant aan de periode in Eindhoven? “Het regisseren. Ik ben regisseur geweest van veel opvoeringen van studententoneel bij Studium Generale. Heel indrukwekkend, hoe je studenten, vooral door hún inzet, bewust kunt maken van wat ze met hun stem doen. Dat spreekt ook meteen mijn gevoel voor muzikaliteit aan. En wat ze met hun lichaam kunnen doen. Maar ook: je hebt een tekst, die je kunt verbinden met ethische problematiek, die toegankelijk wordt door het goed vertellen van de dramatische situatie waarin zij zich manifesteert. Dat alles tegelijk, en dat alles samen, op alle mogelijke niveaus: dat is regisseren.” Het studententoneel was niet de enige band van Doorman met de cultuur. Daarnaast was er ook een publieke functie in Hilversum die hem enige faam buiten de THE bezorgde. “In die tijd was ik ook voorzitter van de VPRO. Ik moet toegeven dat ik daar niet geslaagd ben in mijn streven. Ik was er destijds van overtuigd dat je met massamedia het zelfstandig denken van de mensen kunt beïnvloeden. Inmiddels is mijn optimisme, dat ook bij de VPRO bestond, door latere ontwikkelingen volledig achterhaald.”

Tellegen


Zoals al eerder is opgemerkt, werkte Doorman tot 1972 als lector binnen de onderafdeling der Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Wat beviel hem het meest in zijn werksituatie? “Dat ik alles mocht. Ik mocht artikelen schrijven waarover en wanneer ik het wilde, colleges geven over de zaken die mij het meest belangrijk leken, de colleges inrichten zoals ik het wilde: kortom ik genoot een enorme vrijheid. Ik ben nog steeds dankbaar dat de toenmalige hoogleraar wijsbegeerte Tellegen mij die vrijheid heeft willen geven. Trouwens, de hele sfeer met leden van de staf op allerlei niveaus was buitengewoon prettig. Na afloop van bepaalde colleges kwam ik vaak met een aantal collega’s bij elkaar waar we de behandelde problemen nog eens doornamen, en iedereen zijn licht erover liet schijnen. Heel plezierig allemaal, je voelde je los van elk keurslijf.”

Delft


Toen hij in 1972 naar Delft vertrok, was dat dan ook met de nodige pijn in het hart. “Ik moest allerlei activiteiten als het studententoneel staken. Daarvoor kwam wel iets anders in de plaats natuurlijk. Ik vond het heel prettig dat ik me in Delft met algemene filosofie kon bezighouden. Ik had inmiddels veel geleerd van het door logisch positivisten zelf ontdekte tekort van hun theorie, waar ik zelf een groot aanhanger van was. Daarmee werd de weg opengelegd om, overigens met wetenschappelijke en kritisch-analytische middelen, zich in een groter gebied van fundamentele, in het bijzonder ethische problemen, te engageren. Ethica moet zich involveren in de gevoelscomponenten van ons handelen die niet van rationele overwegingen te scheiden zijn. Dat gezichtspunt ben ik maar bij bijzonder weinig filosofen tegengekomen. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld Aristoteles en David Hume. Dat alles heeft mijn gezichtsveld sindsdien weer verruimd. Als ik mijn carrière overzie, past wel enige bescheidenheid. Het lijkt allemaal wel logisch en samenhangend, maar het had ook allemaal anders kunnen lopen. Geluk en toeval hebben een rol gespeeld. Een veel grotere rol dan je in een autobiografie zou willen toegeven.”