Persoonlijke instellingen

Bruijn N.G. de

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark
(Doorverwezen vanaf Bruijn N.G.)
Titel: Prof.dr. N.G. de Bruijn Foto: Archief TUE

Prof.dr. N.G. (Dick) de Bruijn (1918-2012) werd in Den Haag geboren. Zijn vader had er een schilderszaak en het gezin telde acht kinderen. Zijn HBS-opleiding sloot De Bruijn al na het vierde jaar af met een staatsexamen. Vanwege de crisistijd lukte het niet om een beurs te krijgen dan wel een baan te vinden. Door zelfstudie haalde hij echter in twee jaar twee middelbare onderwijsaktes wiskunde. Hij was toen negentien jaar oud. Op grond van deze bijzondere prestatie en op voorspraak van een onderwijsinspecteur kreeg hij in 1936 een renteloos voorschot waarmee hij aan de Universiteit van Leiden wiskunde kon gaan studeren. In 1941 behaalde hij zijn doctoraal en twee jaar later al promoveerde hij aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In 1939 begon De Bruijn als assistent aan de TH Delft en van 1944 tot 1946 werkte hij in dienst van het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindhoven. In 1946 volgde zijn aanstelling als hoogleraar in Delft en in 1952 werd hij tot hoogleraar benoemd aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1960 tot 1984 was hij hoogleraar wiskunde aan de TU/e en als adviseur verbonden aan het Natlab. De Bruijn is sinds 1957 lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Hij publiceerde twee boeken en meer dan honderdnegentig veelgeciteerde artikelen over een scala aan mathematische onderwerpen zoals analyse, combinatoriek, getaltheorie, logica, informatica, meetkunde en algebra.

“Ik ben aan de TU/e altijd een buitenbeentje geweest. Toen ik in 1960 hier benoemd werd, had ik al een carrière achter de rug. Ik was zes jaar in Delft hoogleraar geweest en daarna acht jaar in Amsterdam, destijds het mekka van de wiskunde in Nederland. Tot ieders stomme verbazing ben ik daarna vertrokken naar een klein TH’tje, waar iedereen op neerkeek. Maar ik heb de stap toch gezet en het is me uitstekend bevallen. Ik was min of meer ingekocht door prof. Jaap Seidel. Hij bood me bijzondere faciliteiten, hoewel die afspraken nooit zwart op wit zijn gezet. Hij beloofde me dat ik nooit elementair onderwijs zou hoeven te geven en nooit bestuurlijk werk zou hoeven te doen. In feite was ik wat je tegenwoordig een researchprofessor zou noemen. Ik heb betrekkelijk weinig afstudeerders gehad en een stuk of tien promovendi, ook niet zo verschrikkelijk veel. Door mijn positie kon ik wel heel gemakkelijk van vakgebied veranderen. Het heeft ook te maken met mijn persoonlijkheidsstructuur. Ik heb een betrekkelijk slecht geheugen. Dan kun je nooit echt een geleerde worden, in die zin dat je een heel vakgebied beheerst en alle literatuur bijhoudt. Ik heb veel pionierswerk gedaan en ben vaak aan een nieuw onderwerp begonnen. Dat heb ik dan een eind verder geschopt en vervolgens begon ik weer met iets anders dat me interesseerde. Die werkwijze heeft wel enig succes gehad.

Inhoud

School


Als jongen las ik de wiskundeboeken van mijn broer die in de huiskamer in de kast stonden. Een ervan had ik in de derde klas van de HBS al doorgeworsteld, terwijl het examenstof was voor de eerste middelbare onderwijsakte. Ik vond wiskunde interessant. De dingen waarin je goed bent, ga je ook leuk vinden. Ik had ook voor andere vakken belangstelling. Na mijn doctoraal had ik een jaar lang aan een onderwerp gewerkt, toen bleek dat er in Duitsland al door anderen over gepubliceerd was. In de zomer van 1942 heb ik toen een nieuw onderwerp gekozen en heb dat voorgelegd aan dr. Kloosterman, die lector was in Leiden. De universiteit was toen al door de Duitsers gesloten. Het ging waanzinnig snel. In september keurde hij de opzet goed; in januari gaf ik hem een compleet getypt manuscript en twee maanden later was ik klaar. Ik ben in maart 1943 aan de VU bij prof.dr. J.F. Koksma gepromoveerd omdat Leiden toen al gesloten was.

Philips


Een groot bord boven de werkplaats tegenover mijn ouderlijk huis in Den Haag had als opschrift: PHILIPS. Dat was misschien wel het eerste woord dat ik leerde lezen. Mijn relatie met Philips dateert uit de oorlogsjaren. Natlabdirecteur Holst en zijn adjunct Van der Pol hebben me in 1944 aangesteld als medewerker. Het Natlab was voor mij een soort redding. Ik was assistent in Delft, woonde nog thuis en kon ieder ogenblik opgeroepen worden voor arbeidsdienst in Duitsland. In Delft kreeg ik honderdtwintig gulden in de maand. Bij Philips verdiende ik driehonderdvijftig gulden, naar mijn smaak een vorstelijk salaris. Ik heb vanaf de bevrijding van Eindhoven in het najaar van 1944 meegewerkt aan de Tijdelijke Academie in Eindhoven. De natuurkundige Casimir, later opvolger van Holst in het Natlab, was rector. Ik doceerde er, net als veel Natlab-collega’s. We hebben een jaar lang honderden studenten kunnen voorbereiden op een universitaire studie. De initiatiefnemers zijn groots genoeg geweest om in 1945 een punt te zetten achter het initiatief. Men vond het niet van belang om een concurrerende instelling in leven te houden, terwijl de universiteiten weer open gingen. Hadden ze dat wel gedaan, dan was de TH Eindhoven er misschien eerder gekomen. In 1946 werd ik hoogleraar in Delft. Ik herinner me nog de discussies in het begin van de jaren vijftig over de vraag of er een tweede TH zou moeten komen. In de Senaat van de TH Delft werd gestemd over die vraag, maar het ging niet van harte. Er werd getwijfeld tussen ‘ja, mits’ en ‘nee, tenzij’. Delft was in die jaren ook flink verwaarloosd. Wanneer je een nieuwe TH zou bouwen en de oude zou laten stikken, dan zou op den duur natuurlijk iedereen het loodje leggen.

Seidel


In Delft heb ik het nieuwe vak lineaire algebra ingevoerd. Daarover ontstond een meningsverschil met de betrokken instructeurs, medewerkers die bijna uitsluitend met het geven van onderwijs waren belast. Hoogleraren waren de baas. Maar de medewerkers wilden er niet aan en wonnen de strijd. Een van die vechtersbazen was Jaap Seidel >, die ik al sinds mijn studietijd kende. Op een dag in 1956, ik werkte toen in Amsterdam, kwam prof.dr. H.B. Dorgelo bij me aan om advies te vragen over hoe de wiskunde aan de nieuwe TH in Eindhoven gestalte moest krijgen. Hij kwam met een lijstje met oude, bekende namen voor de dag. Ik hem toen geadviseerd om de jonge Seidel aan te trekken. Dat was een strijdbare figuur, met gevoel voor onderwijs. Toen Seidel eenmaal was aangesteld, heeft hij van overal vandaan medewerkers naar Eindhoven weten te halen. Uit Utrecht haalde hij J.H. van Lint en G.W. Veltkamp. Over het wegkapen van die laatste was de Utrechtse hoogleraar Freudenthal verschrikkelijk kwaad. Veltkamp was nog aan het promoveren, en een promovendus mocht je geen dergelijk aanbod doen!

Wiskunde en industrie


Een van de redenen dat ik in 1960 van Amsterdam naar Eindhoven vertrok, was dat ik verwachtte dat de wiskunde een belangrijke rol zou gaan spelen in de industrie. De traditionele universiteiten konden, wilden of deden niets met dat gegeven. Seidel en Veltkamp gingen in 1961 samen op studiereis naar Amerika om te onderzoeken wat daar gedaan werd op het gebied van wiskunde voor de industrie. Van Lint werd later door Seidel naar de Bell Labs gestuurd en hij heeft daarna de discrete wiskunde opgepakt. Dat is hij verder zijn leven lang met succes blijven doen. De onderafdeling der Wiskunde had in 1960 nog geen eigen studierichting. Later is die er wel gekomen, maar het is altijd een kleine opleiding gebleven. In de beginjaren ging er veel energie zitten in de gedegen opbouw van een onderwijsprogramma van de THE. Seidel wilde dat het veel beter in elkaar stak dan dat van de andere universiteiten. In de jaren zeventig werd een van de belangrijkste wiskundigen van het California Institute of Technology, prof.dr. Marshall Hall, vanuit Pasadena naar Eindhoven gestuurd met de opdracht om mij te polsen voor een hoogleraarschap aan het Caltech. Ik haalde hem af van het station. We liepen naar het TU/e-terrein en hij begon over de verhuizing naar Pasadena. Ik zei hem dat ik het hier naar mijn zin had. Een prettig gebouw om te werken en een mooie omgeving om te wonen. Het was een goddelijke dag en ik heb hem meegenomen naar het dak van het Hoofdgebouw. Het was in die tijd nog mogelijk om daar stiekem op te komen. Ik liep met hem een rondje over het dak en we keken uit over de omgeving. Toen zei hij: ‘Ja, nu begrijp ik wel waarom je geen zin hebt.’ Hij is er verder niet meer op teruggekomen.

Emeritaat


Wanneer ik terugkijk op mijn loopbaan heb ik me altijd geprivilegieerd gevoeld. Nu ik al twintig jaar met pensioen ben, verricht ik geen echt wetenschappelijk werk meer. Ik ben zesentachtig en het is niet meer zo gemakkelijk om de hele dag helder te blijven. Op dit moment programmeer ik heel veel, maar dat leidt zelden tot publicaties; wel eens tot resultaten. Ik ben nog regelmatig aan het werk in Huize Avondrood, de werkruimte op vloer acht van het Hoofdgebouw voor emeriti en gepensioneerde medewerkers van de faculteit Wiskunde en Informatica.”