Persoonlijke instellingen

Kormeling J.T.

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark

Architect of kunstenaar? Ir. J.T. (John) Körmeling (*1951) lijkt zich niet druk te maken over de voor hem gebezigde classificaties. Er is werk van hem te vinden in het Van Abbemuseum, maar ook op Schiphol. Hij exposeert zijn ontwerpen over de hele wereld. Hij bouwde een starttoren bij de Watersportbaan in Groningen en een drijvend kassahuisje in Leiden. In 1999 stond naast de Domtoren in Utrecht zijn reusachtige reuzenrad, waar bezoekers met auto en al in konden. Vijf jaar later trok dit drive-in wheel drommen bezoekers in Toronto. Hij ontwierp een T-huis in een park in Breda. Op het dak wijzen grote neonletters de wandelaar op wat hij daarbinnen kan verwachten. ‘Koffie’, ‘worst’ en ‘spaghetti’: what you see is what you get. Vervoersmiddelen en planologie hebben zijn speciale belangstelling. Zo bouwde hij een milieuvriendelijke vierkante auto en ontwierp hij ontmoetingspunten voor stations langs de Hogesnelheidslijn (HSL). Hij staat te boek als een kunstenaar met een onconventionele blik en een haarfijn gevoel voor de absurde kanten van de werkelijkheid. Over planologische domheid kan hij zich oprecht opwinden. In 2000 kreeg hij de oeuvreprijs van het Prins Bernard Cultuur Fonds.

Titel: John Körmeling (2e van links) bij opening expositie in hal Hoofdgebouw Jaar: 2006 Foto: Bart van Overbeeke

Inhoud

Nijmegen


“Mijn school was het Canisiuscollege aan de Berg en Dalseweg in Nijmegen, een jezuïetenbolwerk van rode baksteen waar ook Ruud Lubbers en Hans van Mierlo gekneed werden voor de samenleving. Na de vierde klas van het gymnasium stapte ik over naar de HBS-B opleiding. Dat werd geweldig aanpoten voor wiskunde en natuurkunde, maar met de talen ging het heel gemakkelijk. Bij de jezuïeten heb ik leren denken en argumenteren. De leraar Grieks kwam binnen met een touw om zijn buik, uitgedost als een oude filosoof. Hij schreef panta rhei op het bord en vertelde over Diogenes en zijn ton. Dat vond ik geweldig. Hij zette je aan het denken en dat was belangrijk.


Eindhoven


Ik had in een boek het Philips-paviljoen van Le Corbusier uit 1958 ontdekt. Dat gebouw met al die krommingen vond ik echt prachtig. Op de HBS twijfelde ik tussen bouwkunde of diergeneeskunde. Ik was nogal onder de indruk van een romantische tv-serie over een Schotse dierenarts. Tot iemand me uitlegde dat een veearts vooral bezig was met het inspuiten van rijen koeien in grote stallen. Het werd dus bouwkunde en ik verhuisde naar Eindhoven. In 1969 stond de opleiding aardig op zijn kop. Van studeren kwam in het begin niet zo veel; ik was vooral praktisch bezig met kleine verbouwingen hier en daar. Ik tekende werk van Rembrandt en Dürer na. Mijn eerste tentamens werden een puinhoop. Na de tentamenperiodes zegde ik mijn kamer op en liftte ik met vrienden naar Noorwegen waar we een vakantiebaantje vonden in een fabriek. Vanuit Noorwegen vlogen we naar Londen. Daar was net de Woodstockfilm in de bioscoop te zien. We liftten door Zuid-Engeland naar België; ik herinner me dat we op een avond onze tent opgezet hebben op een verkeersrotonde in Brussel. De eerste jaren liep het dus niet zo goed met de studie. Ik dacht er over om de overstap te maken naar de kunstacademie, maar ik wilde toch liever grote dingen maken.


Habraken


Ik had veel mazzel met de goede docenten op het juiste moment. Mensen als Hans Tupker, die ons liet kennismaken met het werk van Japanse en Amerikaanse architecten. Of William Graatsma, die als docent interesse had in de architectuur van fabrieksgebouwen. Hij zette me op het spoor van de architectuurfoto’s van de Duitse fotograaf Becher. Prof. Wim Quist liet in zijn colleges werk zien van Jim Dine, die architectuur en kunst combineerde. Kamerling was betrokken bij de bouw van het Philips hoofdkwartier aan de Boschdijk en vertelde over de hangconstructies. Wim Huisman begon zijn college met een inspirerend verhaal over hoe spinnen een web construeren. Op school was ik gewend om sommen te maken zonder enig benul van de toepassingen. Nu werden de verbanden met de werkelijkheid duidelijk. We leerden om op een heel strakke manier te ontwerpen en werkten in een schema dat gebaseerd was op dertig centimeter. Zo’n docent had daar twintig jaar over nagedacht. Volgens mij is het beter dat je eerstejaarsstudenten eerst wat laat aanrommelen, zodat ze later zien welk gemak een strak schema kan opleveren. Pas jaren later ontdekte ik dat een hoogleraar als Habraken een heel goede systematische en schematische ontwerper was. Maar in de jaren zeventig vond ik dat het systeem van Habraken overboord moest worden gegooid. Dat aan strenge regels gebonden ontwerpen was verschrikkelijk. Een caravanachtige manier van bouwen, waarbij alles helemaal perfect als een puzzel in elkaar moest passen. Met zo min mogelijk zo veel mogelijk doen. Er waren studenten die tijdens een dergelijk ontwerpproject kwamen melden dat ze dertig centimeter ruimte overhielden. Belachelijk! Voor politieke discussies had ik totaal geen interesse. Eindhovense bouwkundestudenten hadden de naam heel links te zijn. Maar tijdens de bezetting van de aula van Nijmegen die ik had gezien, ging het er veel serieuzer aan toe. De protesten in Eindhoven bestonden vooral uit veel geschreeuw tegen het grootkapitaal in het algemeen en Philips in het bijzonder. Ik vond het juist geweldig wat daar allemaal aan techniek bedacht werd. Zonder Philips was er helemaal geen Eindhoven geweest, laat staan een THE.


Stadsvernieuwing


Een paar jaar kwam de stadsvernieuwing in zwang. Hele horden studenten stortten zich op dat onderwerp. Volgens die stadsvernieuwers bestond de essentie van bouwkunde - zo heb ik het ooit letterlijk gehoord- in het ‘uit protest op het dak van een slooppand in Nuenen gaan zitten.’ Opkomen voor de verondersteld misdeelden. Ik was geïnteresseerd in gewelvenconstructies en vroegromaanse technieken. Ik wilde tekenen en architectuurgeschiedenis bestuderen. Ontwerpen was not done. Ik werd door de stadsvernieuwers uitgekotst als een asociale egotripper. “Ga jij maar naar Delft”, zeiden ze, “daar zitten die dromers, die ontwerpers.” Docent Tom Dubbelman zag me bezig met mijn grote tekeningen en zei tegen mij: “ga jij maar buiten spelen.” Hij vond dat ik dingen moest gaan maken. Dat heeft me gered. Rond die tijd was op initiatief van prof. Slothouber de tuinarchitect Louis le Roy als gastdocent aangetrokken. Hij kwam met een plan voor een eco-tuin op het THE- terrein. Dat moest een lange strook worden naast het Paviljoen en er werd een hoop puin in verwerkt. Dat leek me geweldig. Ik heb me aangesloten bij een groep studenten en we gingen aan de slag. Ik was helemaal niet zo ecologisch gemotiveerd: ik wilde gewoon doen.


Wiskunde


Ik werd studentassistent bij vormleer en ook bij het eerstejaars atelier van Herman Rikhof. Hij had studenten uit verschillende richtingen als assistent. Ik assisteerde bij de practica en moest eerstejaars maatverhoudingen bijbrengen.

In Nijmegen ben ik de Karolingische kapel in het Valkhof gaan opmeten. Ik werd er tijdelijk in opgesloten om rustig te kunnen meten. Ik kwam er achter dat het gebouw heel consequent een draai maakt, zodat op de zonnewendedag de zon er recht naar binnenkwam. Dat vind ik mooi. Ik was ook zeer geïnteresseerd in de ideeën over maatvoering en proporties van Dom van der Laan, de pater-architect. Ik trok naar Schotland en Engeland om daar standing stones, zoals in Stonehenge te meten. Interesse voor maatreeksen, de afmetingen van de Egyptische piramiden en van kerken heb ik altijd gehad. Wiskunde vind ik het meest interessante wat er bestaat. De harmonieleer van de Neoplatonici, de getallen van Fibonacci. Het werk van de Russische constructivisten uit de jaren twintig en dertig vind ik ook prachtig. Niet zozeer El Lissitsky, dat is meer een opgevoerde HTS’er. Maar wel de architect Melnikov. In de jaren tachtig organiseerde de TU/e een tentoonstelling over zijn werk. Zijn zoon zou overkomen om die expositie voor te bereiden en zou bij mij logeren. Als speciaal gebaar heb ik toen in de zijgevel van mijn huis een raam uitgehouwen in de voor Melnikov kenmerkende wybertjesvorm. Maar de familie Melnikov vroeg steeds meer geld voor de tentoonstelling en zijn zoon kwam nooit opdagen. Ik heb altijd mijn eigen pad gevolgd. Het leuke van de afdeling Bouwkunde in de jaren zeventig was, dat er zo veel verschillende docenten met eigen meningen waren. Er was veel discussie en ze maakten elkaar soms echt af. Als student raakte je daar van in de war, maar op den duur leer je om je eigen standpunt te bepalen. Prof. Peter Schmid was zo’n extreem buitenbeentje. Hij zweefde af en toe meters boven de grond met zijn verhalen over wichelroedes en alchemistische stratenplannen, maar hij vertelde ook over de bijzondere constructie van Stonehenge. Daar tegenover stond een figuur als de hoogleraar materiaalkunde Kreijger, een heel zakelijke man. De confrontatie met dergelijke extremen is goed voor studenten. Maar misschien mag je studenten tegenwoordig niet meer in de war brengen, dat kost te veel tijd. Op praktisch gebied heb ik het meest geleerd van de mensen uit de werkplaats. Stan van Asten heeft me leren solderen; Wil en Joep van der Weijden hebben me leren lassen.


Architectuurkritiek


Ik ben afgestudeerd in 1981 bij de vakgroep architectuur. Ik noem me nu architect: ik heb er lang genoeg voor op school gezeten. Ik bekijk alles vanuit ruimtes, of het nu gaat om vierkante auto’s of een tijdelijk paviljoen voor de Dali tentoonstelling in Rotterdam. Van Embden >was een superarchitect: hij heeft het TU/e-terrein opgezet als een soort fabriekscomplex. De mooiste plek vind ik de W-Hal. Het Hoofdgebouw was heel mooi, maar die aanbouw na de verbouwing vind ik hopeloos. Een Madurodamgebouw. Het is helemaal vernield! Ook het Auditorium heeft het zwaar te verduren gehad. Het scheikundegebouw van vroeger vond ik ook fantastisch. Maar het enige goede aan Vertigo, zoals het na de verbouwing heet, is de werkplaats. Die zou eigenlijk over vijf verdiepingen moeten doorlopen. Ik ben nu op een leeftijd dat ik alleen nog maar heel hard en heel snel wil werken. Misschien lig ik over twintig jaar onder de grond. In Antwerpen wordt een toegangsgebouw voor de beeldentuin in het park Middelheim gebouwd. Mijn ontwerpen voor de ontmoetingsruimtes bij de HSL-stations worden in 2007 gerealiseerd. Het T-huis dat ik voor Breda heb ontworpen loopt als een trein. En de fietsenstalling die ik voor Scheveningen heb ontworpen is bijna klaar.”