Persoonlijke instellingen

Heetman A.

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark
(Verschil tussen bewerkingen)
(Philips)
 
Regel 7: Regel 7:
----
----
-
[[Bestand:Lemma 80 Foto 2.jpg|thumb|left|300px|'''Titel:''' V.l.n.r. dr.ing. P van der Putten, prof.ir. M. Stevens naast dhr. Brinkman en dhr. Teunissen van Rodelco Electronics '''Jaar:''' ca. 1987 '''Foto:''' [[Archief TUE]] ]]
+
[[Bestand:Lemma 80 Foto 2.jpg|thumb|left|300px|'''Titel:''' V.l.n.r. dr.ing. P van der Putten, Prof.ir. A. Heetman, prof.ir. M. Stevens naast dhr. Brinkman en dhr. Teunissen van Rodelco Electronics '''Jaar:''' ca. 1987 '''Foto:''' [[Archief TUE]] ]]
-
In Delft polste een hoogleraar met een Philips-achtergrond me of ik belangstelling had voor een baan bij Philips Telecommunicatie. Op 1 januari 1950 kon ik bij Philips Hilversum beginnen. Er werkten daar toen zo’n drieduizend man, onder wie dr. J.F. Schouten, de latere directeur van het Instituut voor Perceptieonderzoek. Ik kwam in dienst van een nieuw ontwikkellaboratorium voor automatische telefonie. Het was een pionierstijd. We ontwierpen de eerste Philips relais. Ik heb de eerste puntcontacttransistoren van het Natlab nog in mijn handen gehad. Met die transistoren heb ik een elektronische telefooncentrale ontworpen, tot grote verbazing van de Bell Labs van AT&T in Amerika, waar ze nog met glazen buizen werkten. Ik werd er uitgenodigd om uit te leggen hoe mijn ontwerp in elkaar stak. Philips Telecommunicatie kreeg steeds meer voet aan de grond in de Verenigde Staten. Zo hebben we voor United Airlines vanaf 1958 een geschakeld datanetwerk ontwikkeld, het eerste ter wereld. In alle bescheidenheid: daar ben ik de uitvinder van. Het was de bedoeling van die vliegmaatschappij om door de inzet van computers de telefonie overbodig te maken. Wanneer een klant een plaats op een vlucht reserveerde, moest een baliemedewerkster telefoneren en vragen of er nog een stoel vrij was. We hebben dat proces geautomatiseerd en een groot communicatienetwerk gerealiseerd, in feite een grote cirkel van zestienduizend mijl. Dat netwerk was verbonden met drie centrale computers in het hoofdkantoor in Denver, Colorado. Het systeem werd in 1960 geïnstalleerd en werd een daverend succes. Als ergens iemand de verbinding doorknipte, hadden we dat binnen tien seconden gelokaliseerd en hersteld door ''omrouten ''en ''bypassen. ''Het was te vergelijken met een primitieve vorm van internet.  
+
In Delft polste een hoogleraar met een Philips-achtergrond me of ik belangstelling had voor een baan bij Philips Telecommunicatie. Op 1 januari 1950 kon ik bij Philips Hilversum beginnen. Er werkten daar toen zo’n drieduizend man, onder wie dr. J.F. Schouten, de latere directeur van het Instituut voor Perceptieonderzoek. Ik kwam in dienst van een nieuw ontwikkellaboratorium voor automatische telefonie. Het was een pionierstijd. We ontwierpen de eerste Philips relais. Ik heb de eerste puntcontacttransistoren van het Natlab nog in mijn handen gehad. Met die transistoren heb ik een elektronische telefooncentrale ontworpen, tot grote verbazing van de Bell Labs van AT&T in Amerika, waar ze nog met glazen buizen werkten. Ik werd er uitgenodigd om uit te leggen hoe mijn ontwerp in elkaar stak. Philips Telecommunicatie kreeg steeds meer voet aan de grond in de Verenigde Staten. Zo hebben we voor United Airlines vanaf 1958 een geschakeld datanetwerk ontwikkeld, het eerste ter wereld. In alle bescheidenheid: daar ben ik de uitvinder van. Het was de bedoeling van die vliegmaatschappij om door de inzet van computers de telefonie overbodig te maken. Wanneer een klant een plaats op een vlucht reserveerde, moest een baliemedewerkster telefoneren en vragen of er nog een stoel vrij was. We hebben dat proces geautomatiseerd en een groot communicatienetwerk gerealiseerd, in feite een grote cirkel van zestienduizend mijl. Dat netwerk was verbonden met drie centrale computers in het hoofdkantoor in Denver, Colorado. Het systeem werd in 1960 geïnstalleerd en werd een daverend succes. Als ergens iemand de verbinding doorknipte, hadden we dat binnen tien seconden gelokaliseerd en hersteld door ''omrouten ''en ''bypassen. ''Het was te vergelijken met een primitieve vorm van internet.
=== Hoogleraar ===
=== Hoogleraar ===

Huidige versie per 12 jul 2018 09:45

Titel: Prof. Fons Heetman Jaar: ca. 1982 Foto: Archief TUE

Prof.ir. A. (Fons) Heetman (1924 - 2011) maakte in 1961 de overstap van Philips naar de THE. Hij had voor Philips het eerste geschakelde datanetwerk ter wereld ontworpen en was als hoogleraar telecommunicatie de eerste binnen de THE die met grote computers werkte. Daarbuiten werd hij vooral bekend door zijn ontwerp voor een later naar hem vernoemd verkeersplein in Den Bosch. Bij eerste aanblik een onoverzichtelijk en verwarrend plein, maar wie de route vaker gebruikt, merkt hoe ingenieus en efficiënt het in feite is. In de jaren tachtig werd Heetman decaan van de faculteit Elektrotechniek en na zijn emeritaat nam hij het directeurschap op zich van het Eindhoven International Institute.

“Ik ben geboren en getogen in een katholiek gezin in Rotterdam. Mijn vader was glasboer en maakte gebrandschilderde ramen voor kerken. In de zesde klas van de lagere school vond men dat ik niet genoeg talent had om door te leren, dus ging ik naar de ambachtsschool voor een opleiding tot technisch instrumentmaker. Echte kunststukken werden mijn praktische opdrachten nooit, maar voor algebra en natuurkunde haalde ik negens en tienen. Dat viel blijkbaar op en ik werd toegelaten tot de avond-HTS. In januari 1940 begon ik als technisch installateur bij een bedrijf in de scheepsbouwsector. Vier maanden later vielen de Duitse bommen op Rotterdam. Ook het installatiebureau kreeg een paar voltreffers; ik herinner me nog dat ik werktekeningen uit het water moest opvissen. Overdag werkte ik, ’s avonds ging ik naar school. Na drie jaar moest ik als jongen van negentien voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland. Twee jaar later was de oorlog afgelopen en kwam ik terug. Op de HBS werd een soort bezemklas gevormd voor mensen met studievertraging. Overdag deed ik HBS en ’s avonds HTS. Ik haalde mijn HTS-diploma en daarna ging het ook snel op de TH Delft. In juli 1950 kon ik mijn ingenieursdiploma (met lof) komen ophalen. Ik had er 3,5 jaar over gedaan en daar ben ik nog steeds trots op.

Inhoud

Philips


Titel: V.l.n.r. dr.ing. P van der Putten, Prof.ir. A. Heetman, prof.ir. M. Stevens naast dhr. Brinkman en dhr. Teunissen van Rodelco Electronics Jaar: ca. 1987 Foto: Archief TUE

In Delft polste een hoogleraar met een Philips-achtergrond me of ik belangstelling had voor een baan bij Philips Telecommunicatie. Op 1 januari 1950 kon ik bij Philips Hilversum beginnen. Er werkten daar toen zo’n drieduizend man, onder wie dr. J.F. Schouten, de latere directeur van het Instituut voor Perceptieonderzoek. Ik kwam in dienst van een nieuw ontwikkellaboratorium voor automatische telefonie. Het was een pionierstijd. We ontwierpen de eerste Philips relais. Ik heb de eerste puntcontacttransistoren van het Natlab nog in mijn handen gehad. Met die transistoren heb ik een elektronische telefooncentrale ontworpen, tot grote verbazing van de Bell Labs van AT&T in Amerika, waar ze nog met glazen buizen werkten. Ik werd er uitgenodigd om uit te leggen hoe mijn ontwerp in elkaar stak. Philips Telecommunicatie kreeg steeds meer voet aan de grond in de Verenigde Staten. Zo hebben we voor United Airlines vanaf 1958 een geschakeld datanetwerk ontwikkeld, het eerste ter wereld. In alle bescheidenheid: daar ben ik de uitvinder van. Het was de bedoeling van die vliegmaatschappij om door de inzet van computers de telefonie overbodig te maken. Wanneer een klant een plaats op een vlucht reserveerde, moest een baliemedewerkster telefoneren en vragen of er nog een stoel vrij was. We hebben dat proces geautomatiseerd en een groot communicatienetwerk gerealiseerd, in feite een grote cirkel van zestienduizend mijl. Dat netwerk was verbonden met drie centrale computers in het hoofdkantoor in Denver, Colorado. Het systeem werd in 1960 geïnstalleerd en werd een daverend succes. Als ergens iemand de verbinding doorknipte, hadden we dat binnen tien seconden gelokaliseerd en hersteld door omrouten en bypassen. Het was te vergelijken met een primitieve vorm van internet.

Hoogleraar


Op een dag kreeg ik in Hilversum bezoek van een delegatie van hoogleraren onder aanvoering van prof. Jonker, de eerste voorzitter van de afdeling Elektrotechniek. Ik heb het groepje rondgeleid en werd uitgenodigd om mee te lunchen. Het bleek doorgestoken kaart: aan tafel werd ik geëxamineerd. Daarna kreeg ik een brief, met het verzoek om een keer in Eindhoven langs te komen. Daar werd me gevraagd of ik hoogleraar wilde worden. Na lang nadenken heb ik ja gezegd. Ik had bij Philips natuurlijk een moordjob en kreeg een voor die tijd gigantisch salaris van vijfentwintigduizend gulden per jaar. Maar het is me gelukt om aan de THE na enige onderhandelingen hetzelfde salaris te krijgen. Jonker had me al gewaarschuwd om mijn poot stijf te houden. Dat hoefde je tegen mij niet te zeggen; ik was gewend om met Amerikanen over geld te onderhandelen. Ik kwam op gesprek bij de secretaris van de THE, mr. Vleer. Hij vroeg me wat ik zou willen verdienen. Hetzelfde salaris dat ik bij Philips kreeg! Hoeveel dat dan was? Ik vertelde het hem. Hij verbleekte. ‘Zoveel? Uw collega Van Zoest is veel ouder en die verdient achttienduizend.’ Ja, die was als hoofdingenieur van de PTT binnengekomen met een ambtenarensalaris. Vleer was een grote man met dikke brillenglazen. Hij keek naar beneden en hij zei: ‘Ik vind het altijd moeilijk om over geld te praten.’ Ik zei: ‘Meneer Vleer, maakt u zich geen zorgen; ik vind het zalig!’ Dat is hij nooit vergeten, hoorde ik achteraf. Ik verliet zijn kamer met het salaris dat ik wilde. Het was in die jaren een hele eer als hoogleraar te worden aangesteld, maar het was een ontgoocheling toen ik op 1 februari 1961 voor het eerst op mijn kamer in het Paviljoen kwam. Er stond een bureau met een pennenbakje, een potlood en een puntenslijper. In Hilversum had ik een secretaresse en een staf van inkoopmensen. Aan de THE ben ik weer vanaf nul begonnen. Ik moest een college gaan geven over de analoge rekenmachine. De afdeling vond dat schakeltechniek pas in het vierde jaar aan de orde hoefde te komen. ‘Want zeg nou zelf, Heetman, waar wordt dat nou gebruikt?’ Mijn antwoord dat het in de telefonie al zover was, vond men niet voldoende. In mijn tijd verschenen de eerste rekenmachines aan de THE. De onderafdeling der Wiskunde had een IBM 1620. Toen verscheen er een grote EL-X8 van het aan Philips gelieerde Electrologica op de markt. Tegen mijn advies in werd die toch gekocht. Vervolgens kreeg ik zelf de beschikking over de eerste geïntegreerde rekenmachine van IBM, de 360/30.

Expositie


Commercieel denken onder hoogleraren bestond in die dagen eenvoudig niet. Velen van hen kwamen uit wat ik het beschermde deel van de industrie zou willen noemen. Jonker en Knol kwamen van het Natlab. Van Zoest kwam van het Neherlab van PTT. Ik kwam van een wilde club met veel internationale contacten. Ik had vaak tot twaalf uur ’s nachts met een Amerikaan aan de bar zitten borrelen om te onderhandelen. Als hoogleraar heb ik altijd een wat afwijkende stijl gehad. Het ging mij niet om de status van een gesprekspartner maar om de argumenten die hij inbracht. Ik omzeilde ook nogal eens de bureaucratie. Toen het Auditorium geopend werd, vond rector magnificus Posthumus dat er een tentoonstelling moest worden ingericht. Hij had daar een speciale commissie voor ingesteld en dat ging nogal formeel. Ik ben gaan praten met een tentoonstellingbouwer, die voor veertigduizend gulden een tentoonstelling kon inrichten. Dat was een hoop geld voor die tijd. Ik zie me nog aan tafel zitten met de hele commissie, Posthumus aan het hoofd. ‘Heetman, ik heb gehoord dat die tentoonstelling veertigduizend gulden gaat kosten.’ Maar ik kon de rector geruststellen. Ik wist dat IBM een nieuw datatransmissiesysteem in Kopenhagen had opgesteld en ik sloot met hen een deal. Ze zouden een verbinding maken tussen Kopenhagen en het Auditorium in Eindhoven. Die reclamestunt was hun wel veertig mille waard.

Heetmanplein


In het midden van de jaren zestig was IBM in Toronto bezig om met een computer een verkeersregeling te ontwerpen. Ik hield me ook bezig met verkeerssimulaties en Philips vroeg me of het mogelijk zou zijn om met verkeerslichten een verkeersplein in Den Bosch te regelen. Het ging om de belangrijke Noord-Zuid verbinding, die in die tijd dwars door de stad liep. Zo is in de jaren zestig de verkeersroutering voor het Wilhelminaplein in Den Bosch ontstaan, dat later omgedoopt is tot Heetmanplein. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat er een groot viaduct zou komen van bijna twintig miljoen gulden. Maar de Rijksoverheid vertikte het om dat geld bij te dragen en de burgemeester van Den Bosch zocht naar een andere oplossing. Een jaar later was mijn ontwerp voor een sterk vereenvoudigd verkeersplein, inclusief de verkeerslichten, klaar. De essentie was dat het Noord-Zuid verkeer zo vloeiend mogelijk moest verlopen. Alle kleine verkeersstroompjes uit de andere invalshoeken heb ik heel breed naast elkaar gepland, zodat die allemaal tegelijk de belangrijkste ader konden kruisen. Vergelijk het met een rij soldaten die naast elkaar staan en allemaal tegelijk een stap vooruit zetten. Dat gaat veel sneller dan in ganzenpas. Vanaf het moment dat het plein geopend werd, waren alle files weg. En het kostte nog geen twee miljoen gulden. Het plein functioneert feitelijk nog steeds zo, zij het met wat kleine aanpassingen.

Eindhoven International Institute


Op 31 augustus 1989 ging ik als hoogleraar met pensioen. Een dag later ging het Eindhoven International Institute van start. Dat EII was de voortzetting van het Philips International Institute. De landenorganisaties van Philips selecteerden getalenteerde technici met een academische vooropleiding en stuurden die naar Eindhoven, waar ze in twee jaar een masterdiploma konden halen. Het instituut liep aanvankelijk prima, maar jammer genoeg viel aan het begin van de jaren negentig de financiële steun van Philips weg. Het lukte de Universiteit niet om voldoende geld te vinden om beurzen ter beschikking te stellen. Bij Pronk, de minister van Ontwikkelingssamenwerking, kreeg ik ook heel weinig los. Hij was vrij grof en gebruikte termen als ‘kapitalisme en bevoorrechte klassen’ als motivering om zijn steun te weigeren. Het was doodzonde dat het EII ter ziele ging. Er zijn over de hele wereld alumni te vinden, die nu op belangrijke plekken bij de overheid of in het bedrijfsleven werken. Het zou nu een prima netwerk zijn voor internationalisering. Wanneer je zo over jezelf praat, klinkt het al snel pedant. Wanneer je ouder wordt, leer je dat wel af. Ik was laatst op bezoek in E-Hoog, mijn oude stek. Niemand daar wist nog wie ik was. De ene na de andere collega valt weg. Ik ben nu de laatste van de oude generatie van de faculteit Elektrotechniek.”