Persoonlijke instellingen

Empel, F.J. van

Uit Tuencyclopedie

Share/Save/Bookmark

Dr.ir. F.J. (Frans) van Empel werd in 1943 geboren in Helvoirt. In 1961 begon hij na zijn eindexamen HBS-B aan de studie elektrotechniek aan de THE. Als assistent bij collegedemonstraties stond hij aan de wieg van de ontwikkeling van de ‘knijpertjes’ van natuurkundehoogleraar prof.dr. J.A. Poulis en dr.ir. C.H. Massen, een interactief hulpmiddel om het kennisniveau van de studenten te peilen. In 1971 behaalde Van Empel cum laude zijn ingenieurstitel en kreeg hij een aanstelling als ‘algemeen elektrotechnisch adviseur’ bij de afdeling der Technische Natuurkunde. In 1975 behaalde hij zijn doctorstitel en begon zijn loopbaan bij de N.V. Philips, waar hij in september 2005 na dertig jaar afscheid nam. Zijn laatste functie was Chief Technology Officer en hoofd Research in China. Dankzij zijn goede Chinese netwerk speelde Van Empel achter de schermen een belangrijke rol bij het bezoek van de Chinese premier Wen Jiabao aan Amsterdam in december 2004. Een half jaar daarvoor was Van Empel nauw betrokken bij de regie van de bezoeken die TU/e en Philips Research gezamenlijk brachten aan vier Chinese topuniversiteiten. “Ik kom uit een katholiek middenstandsgezin en ben de oudste van acht kinderen. Mijn vader had een schildersbedrijf. Mijn moeder kwam uit een slagersfamilie en had een verfwinkel en drogisterij aan huis. Ik werd ingezet om bestellingen te bezorgen. Weten dat je inkomen afhankelijk is van klanten die jouw spullen kopen is er bij mij ingegroeid. Opgroeien in een groot gezin maakt je sociaal en een dorpsgemeenschap geeft je een vorm van bescherming. De lagere school was in Helvoirt, maar daarna mocht ik naar het Sint Janslyceum in Den Bosch. Daar was ik de enige uit mijn dorp en dat lieten ze me voelen. Het was heel gewoon dat de oudste jongen uit een gezin ging werken, maar mijn ouders wilden mij de kans geven om door te leren. Achteraf zie je pas in hoe belangrijk een dergelijke keuze is geweest. Die eerste stap buiten mijn biotoop die ik als schooljongen heb durven zetten, heeft zeker invloed gehad op de stappen die ik later als expat in Canada, Engeland en China heb gezet. Uit een dorpsgemeenschap treden betekent wortels verliezen, maar ook meer mogelijkheden krijgen. Ik had een brede belangstelling voor techniek. Al op de lagere school repareerde ik wekkers. Later werden dat radio’s en bromfietsen. Ik begon me te verdiepen in de werking van een radio en zo is mijn belangstelling voor het zenden ontstaan. Ik ben sinds 1963 zendamateur. Een van de dingen waar ik de zender voor gebruikte, was het oefenen van vreemde talen. Toen ik elektrotechniek ging studeren, bleek zo’n hobby niet op prijs te worden gesteld. Ik werd beschouwd als een amateur; zij deden aan wetenschap! Dat is een van de redenen waarom ik langzaam de richting van de natuurkunde ben opgedreven. De THE had in die beginjaren grote aspiraties en de curricula waren zwaar. De wiskundevakken van hoogleraren als Van Lint en Alblas waren voor veel van mijn jaargenoten een struikelblok. Grote aantallen studenten kregen problemen met hun propedeuse. Ik heb in die beginjaren heel wat studenten meegemaakt die stukliepen in hun studie. Dat betekende vaak een mislukt leven. Ik werd lid van het Eindhovens Studenten Corps en heb daar veel vrienden voor het leven aan over gehouden. Bij Philips, hoog en laag in de organisatie, kende ik sommige mensen al sinds die ESC-tijd. Die corpsfactor weegt wel degelijk mee: hoe je met elkaar omgaat, wordt voor een deel bepaald door de manier waarop je in de studententijd met elkaar omging. Mensen blijven in grote lijnen dezelfde. De speelse karakters, de jongens met de mooie verhalen, de mensen die altijd alles zeker wisten. Gerard Kleisterlee was een paar jaar jonger dan ik en was lid van Demos. Ik roeide in de Achten bij Tachos. Met Ad Huijser en Jan Oosterveld, beiden in de Philipstop terechtgekomen, roeide ik ’s ochtends om half zeven op het Eindhovens kanaal. Ik herinner me nog dat we op een vriesochtend onder een brug doorroeiden waarop een mannetje stond te plassen. In een boot ontkom je niet aan de straal. Als dat geen band schept! Ik heb de studie altijd gecombineerd met werken. Ik werd gevraagd om nieuwe collegedemonstraties voor de natuurkundevakken op te zetten. De hoogleraren Steenland, Poulis en Van der Leeden vroegen me op mijn twintigste al om in een collegezaal uitleg te geven. Dat was vrij bijzonder omdat de hiërarchie in die tijd veel strenger was. Voor Poulis heb ik in het begin van de jaren zeventig de eerste knijpertjes gemaakt. Hij wilde iets doen aan ‘feedback’ van studenten op de lesstof en ik heb toen samen met hem het knijpertje bedacht. Studenten konden in de collegezaal via het indrukken van een knijpertje reageren op vragen, en zo kreeg je snel een indruk over het kennisniveau. De eerste versie bestond uit geprepareerde wasknijpers die elektrisch contact konden maken.

Philips


Na mijn afstuderen ben ik in 1975 bij Poulis gepromoveerd. Rond die tijd vond ik dat ik lang genoeg onder studenten was geweest. In dat jaar begon mijn loopbaan bij Philips. Ik heb er in dertig jaar elf onderdelen van het concern van binnen gezien. Ik heb er altijd voor gekozen om dingen te doen die me aanspraken. Vanuit loopbaanperspectief bezien is dat misschien dom, maar uitdaging en plezier in je werk acht ik zeker zo belangrijk als inkomen. Mijn eerste functie bij Philips kreeg ik in de tapefabriek in Oosterhout. Leidinggeven leer je door te doen en ik werd er verantwoordelijk voor het totale systeem. De tapefabriek deed de ontwikkeling, productie en verkoop van tape. Het werken in een industriële omgeving bleek heel wat anders te zijn dan werken aan een universiteit. Het was binnen Philips een buitengewoon kleine organisatie en daardoor had ik een goed overzicht. Ik had contacten met bedrijven als Grundig, IBM en Dupont. Na mijn baan bij de tape ben ik in 1983 overgestapt naar Philips USFA, de afdeling die zich bezighield met militaire toepassingen als nachtzicht en cryptologie. Dat was werk voor de NAVO, waarover we niets mochten vertellen. Toen ontstond er een breekpunt in mijn intensieve contacten met de THE. Er trad een scheiding der geesten op. Vanaf mijn overstap naar militair-industriële toepassingen wilden sommige medewerkers niets meer met mij te maken hebben. Ook op persoonlijk vlak vond ik dat een treurige ervaring. Uiteindelijk was het een ver effect van studentenprotesten uit de jaren zestig en zeventig. Technisch gezien was dat werk voor USFA in Eindhoven overigens verreweg het leukste. Ik werkte met toptechnologie op vele fronten: optica, cryptologie, electronica. Ik gaf er leiding aan vierhonderd man. In 1987 werd de afdeling verkocht en ik had geen zin om mee verkocht te worden. Een jaar later werd ik gevraagd om in Montreal leiding te geven aan een afdeling van Philips die pc’s ontwierp en produceerde. Dat werd mijn eerste baan in het buitenland. Ik heb er gewerkt aan de computers tot en met de 286, de 386 en de 486 series. Ik was verantwoordelijk voor productontwikkeling en productmanagement. Het was leuk werk. Tegen de Philipstraditie in mocht ik zelf bepalen wat we gingen maken. Het tempo van productvernieuwingen in die markt lag namelijk zo hoog, dat het niet binnen de bestaande manier van werken paste. Daarna heb ik gewerkt bij Optiek in Eindhoven, een afdeling die onder andere lasers en glazen precisieonderdelen aan ASML leverde. We maakten grote platen voor de videodisc en speciale producten. Het was buitengewoon precisiewerk. Mijn baan binnen Optiek was weliswaar leuk, maar ik kwam er binnen in de tijd van de zogenaamde Centurion-reorganisatie en mijn eerste taak was het ontslaan van twintig procent van de mensen.

China


Daarna heb ik een paar jaar voor Philips in Engeland gewerkt en in 1996 werd ik gebeld met de vraag of ik zin had om in China te gaan kijken. In Suzhou, op honderd kilometer van Shanghai, had Philips als eerste buitenlands bedrijf een technologietransfer in consumentenelektronica opgezet. Dat was een belangrijk experiment voor China en het project werd vanuit Beijing goed bewaakt. Philips was op zoek naar iemand die voor dat proces de verantwoordelijkheid wilde dragen. Ik kreeg de vraag om een ontwikkelafdeling op te zetten en te zorgen voor technologieoverdracht. Er was een contract voor tien jaar getekend. Het ging om het op topniveau ontwikkelen van televisietechniek, waaronder high definition tv. Met mijn vrouw ben ik in Suzhou gaan kijken en we hebben ja gezegd. Door dat technologietransfercontract kreeg ik toegang tot ministers. Die kwamen af en toe kijken hoe het er mee stond. Ik kreeg daarna de vraag om vanuit Taiwan leiding te geven aan een nieuwe researchafdeling, die uiteindelijk in Shanghai van start is gegaan. Als ik terugkijk, is het mijn grootste geluk geweest dat ik al in 1996 naar China ben gekomen. Wie lang in China verblijft, weet dat relaties belangrijk zijn. Het woord daarvoor is guang xhi. De Chinese overheid ziet de meeste buitenlanders voor een jaar of twee binnenkomen en daarna weer vertrekken. Toen men in de gaten kreeg, dat ik echt wilde investeren in het land en de cultuur, werden de contacten intensiever. Ik ben Chinees gaan leren en ben van het land en de mensen gaan houden. Ik heb er goede vrienden gemaakt. China is een geheimzinnig land met de oudste overlevende cultuur ter wereld. De veranderingen gaan snel. De nieuwe tijd vaagt in een overweldigend tempo de oude tijd weg. Sommige mensen vragen me wel eens of ik niet heb meegewerkt aan de toekomstige werkloosheid van mijn kleinkinderen. Ik denk dat het niet zo is. China is een land in opbouw, te vergelijken met Nederland eind jaren vijftig, begin jaren zestig. De mensen daar willen het gaan maken en zijn ervan overtuigd dat het gaat lukken. Nederland moet meer vooruitkijken en pro-actief zijn. Wat je de laatste jaren ziet gebeuren, is het resultaat van vijf vijfjarenplannen. Heel gericht worden die plannen stap voor stap ingevuld en men houdt vol. China kan zijn voordeel doen met ontwikkelingen waarover wij honderd jaar hebben gedaan. Daar staat tegenover dat ze heel snel doormaken wat wij geleidelijk hebben meegemaakt en dat gaat gepaard met bijbehorende problemen. Dat geeft Europa tijd om na te denken, maar dat zie ik op onvoldoende schaal gebeuren. Europa moet inzetten op ‘open innovatie’. Het optellen van kennisgebieden levert heel mooie, onverwachte resultaten op. Ik heb in China de kans gehad om heel veel te leren en heb er goede relaties opgebouwd. Het bezoek van de Chinese premier in december 2004 aan minister-president Balkenende bij Philips in Amsterdam heb ik op basis van guang xhi en wederzijds vertrouwen samen met een Chinese collega geregeld. Het is een spel om het goede moment te kiezen, waarop het Chinese en het Europese belang samenvallen.”